Boek
Een schitterende roman over het grote verzwijgen van vlak na de oorlog, over het (be-)vriezen en (ont-)dooien, over het eerst niet en later wel verwerken van verdriet. Een roman over vriendschap, het gemis van ouders die in de oorlog vermoord zijn of, zoals Thomas’ moeder, vlak na de oorlog overleden aan de griep.
Thomas is een jochie van tien die sinds het overlijden van zijn moeder, kerst 1945, alleen woont met zijn vader, die zelf zoveel verdriet heeft dat hij zijn zoon amper opmerkt, laat staan opvoedt.
Thomas sluit vriendschap met zijn klasgenoot Piet Zwaan, een ouwelijke, vroegwijze jongen, die tientallen pagina’s verderop joods blijkt te zijn, en wiens beide ouders in een concentratiekamp zijn vermoord. Thomas weet eerst nergens van, en de volwassenen zijn ook niet van plan om hem iets te vertellen. Dat blijkt uit zinnen als: ‘Niks begrijpen, niks vragen’, ‘Daar heb jij gelukkig nog geen weet van’, ‘Heeft je vader je nooit iets verteld?’ en ‘Ik vertel het je heus nog wel eens, Tommie. ’ En uit gesprekken waarin men niet op elkaar reageert, maar snel op een ander onderwerp overgaat.
Heel geleidelijk hoort Thomas bij vlagen wat er met de familie van Zwaan is gebeurd. Vooral als hij bij Piet Zwaan (die hij bij zijn achternaam noemt) en zijn nichtje Bet van dertien gaat logeren. Dat mag hij als zijn vader, een mislukte schrijver, een tijdje in Duitsland gaat werken om wat te verdienen. Eerst moet Thomas naar zijn tante Fie, een zus van zijn moeder: een lief mens, maar ze snapt niets van Thomas. Als zij haar enkel verzwikt en niet meer voor Thomas kan zorgen, mag hij bij Zwaan logeren. Dat wordt voor hem de enige plek waar hij zich na de dood van zijn moeder thuis voelt. Een normaal gezin is dit niet. Zwaan woont er in bij Bet en haar moeder. Bet zorgt voor het huishouden, want haar moeder is vaak in de war en leeft op pillen.
Een paar weken is Thomas er heel gelukkig met Zwaan en met Bet op wie hij ‘smoor’ wordt. Bets moeder, die het verlies van haar joodse man niet verwerken kan, raakt zó van de kaart dat ze naar een rusthuis moet. Zwaan en Bet vertrekken daarop naar familie in Deventer. Thomas ziet Zwaan niet meer, al krijgt hij nog wel een brief van hem uit Amerika, waar Zwaan bij een oom is gaan wonen.
Prachtig is het slecht opgevoede, vloekende, platpratende schoffie Thomas getekend – altijd een druipneus en vieze knieën – naast de welopgevoede nette, vroegwijze Piet en Bet. Het winterijs – de winter van ’47 was ijskoud! – uit de titel is een metafoor voor het niet verwerken van het oorlogstrauma. Pas als er gepraat wordt, gaat het dooien.
Leeftijd en (voor-)lezen
Hoewel de hoofdpersoon en ik-figuur van Winterijs pas tien jaar oud is, zal de lezer toch over het algemeen boven de twaalf moeten zijn om het boek ten volle te kunnen waarderen, natuurlijk afgezien van vroegwijze kinderen.
Dit verschijnsel zie je vaker, zoals bij Kinderjaren van Jona Oberski (1978), Kees de jongen van Theo Thijssen (1923) en – in de Schatkist-reeks – Broere van Bart Moeyaert (2000).
Winterijs is een echt zelfleesboek, maar bepaalde passages zijn heel geschikt om voor te lezen in de onderbouw van het voortgezet onderwijs. Het voorlezen van deze fragmenten kan leiden tot een gesprek over wat oorlog met kinderen doet. Wellicht kan het leerlingen er ook toe aanzetten om het hele boek te gaan lezen:
p. 118 (‘We kuierden…’) tot p. 120 (‘…het kost geen cent.’)
p. 124 (‘Ik heb een keer bij mijn vader…’) tot p. 126 (‘… ik lachte er deze middag niet om.’)
p. 129 (‘Ik ben nooit bij Ollie Wildeman…’) tot p. 135 (‘Nodig was het niet.’)
Lezen met een plattegrond
Twee weken bleef ik in het huis van tante Fie. Toen bracht ze me terug naar mijn huis op de Lijnbaansgracht. (p. 11)
Thomas, de hoofdpersoon, woont op de Lijnbaansgracht in Amsterdam. Zijn vriend Zwaan en diens nichtje Bet wonen op de Weteringschans. Liesje Overwater, die bij Thomas in de klas zit, woont in de Utrechtsestraat. Tante Fie woont in de Tellegenstraat, een zijstraat van een zijstraat van de Van Woustraat. De school van Thomas staat in de Voormalige Stadstimmertuin, aan de overkant van de Amstel. En dan is er nog het huis in de Den Texstraat…
Print het stukje stadsplattegrond uit en volg, terwijl je het boek leest, hoe Thomas door de stad loopt.
Nog spannender is het om tijdens het lezen de héle stadsplattegrond van Amsterdam erbij te nemen. Thomas en Zwaan zwerven door de stad en belanden via Kalverstraat en Damrak op het Centraal Station. Op de terugweg lopen ze via de Nieuwezijds naar de Wijdesteeg waar ze naar een leeszaal gaan. Aan het eind van het hoofdstuk komen ze bij de Vijzelgracht in de Fokke Simonszstraat. Daar, in ‘een kromme moordsteeg’, eigenlijk een sleuf naar de Lijnbaansgracht, treffen ze hun klasgenoot Ollie Wildeman, die met hen op de vuist wil (p. 118/128). Staat die ‘kromme moordsteeg’ ook op de kaart?
Voor wie verder wil lezen
Er zijn er verschillende boeken die verwantschap vertonen met Winterijs:
Mirjam Elias: Het verlaten hotel (2003). Deze jeugdroman speelt niet na, maar in de Tweede Wereldoorlog in dezelfde buurt, zelfs in dezelfde straten als Winterijs. Het verhaal is gebaseerd op jeugdherinneringen van de fotograaf Ronald Sweering. Zijn vader was eigenaar van hotel Atlantic op de Weteringschans, dat een centrum van verzet werd tegen de Duitsers.
Theo Thijssen: Kees de jongen (1923). Klassieker over een arme Amsterdamse jongen uit het begin van de twintigste eeuw. Indirect verwijst Winterijs naar dit boek. Zo doet de naam Liesje Overwater uit Winterijs sterk denken aan Rosa Overbeek uit Kees de jongen.
Jona Oberski: Kinderjaren 1978. Jeugdherinneringen van een joodse schrijver aan de oorlog. De auteur schrijft vanuit het perspectief van een kleuter, zonder dat dit de novelle tot een kinderboek maakt.
Wim Hofman: Het vlot (1988). Met de Gouden Griffel bekroonde historische jeugdroman die speelt in het Vlissingen van vlak na de Tweede Wereldoorlog.
Groepsgesprek
Een goede manier om een jeugdroman als geheel klassikaal te bespreken is door Aidan Chambers ontwikkeld. Chambers is een Engelse jeugdboekenschrijver die in 2002 de Hans Christian Andersenprijs kreeg. Maar hij is ook een specialist in leesbevordering en beschrijft deze aanpak, ontstaan in de praktijk van de basisschool, in zijn boeken Vertel eens en De leesomgeving (Biblion 2001). De werkwijze is te gebruiken in de hele basisschool, op het vmbo en in de onderbouw havo/vwo.
De ‘Vertel eens’-aanpak komt erop neer dat de klas ongeveer drie kwartier over een boek praat naar aanleiding van vragen die u als leerkracht stelt. Chambers stelt de volgende basisvragen voor, die meestal veel reactie ontlokken:
- Wat vind je leuk aan het boek?
- Wat vind je niet leuk aan het boek?
- Wat vind je moeilijk?
- Zie je ook bepaalde patronen die zich herhalen?
Bij Winterijs ligt het voor de hand om de eerste twee vragen iets anders te stellen:
- Wat vind je leuk en/of goed aan het boek?
- Wat vind je niet leuk en/of niet goed aan het boek?
De antwoorden van de leerlingen op deze vragen zet u in steekwoorden op het bord.
De drie eerste vragen vormen een inleiding tot de laatste vraag, die het belangrijkst is: het is de vraag naar bepaalde patronen of stramienen in het boek. Door op die patronen te letten, leren leerlingen beter kijken, luisteren en lezen. Dan kunnen ze nog meer genieten van een boek. Als ze daar eenmaal mee geoefend hebben, begrijpen ze het gauw genoeg: zo is er bij sprookjes vaak sprake van drie opdrachten, drie wensen, en van getallen als 3, 7 en 12; fabels zijn korte verhalen over sprekende dieren, met vaak een spreekwoord als moraal; poëzie is gecondenseerde, beeldende taal die zich niet altijd makkelijk prijsgeeft, met vaak een clou aan het eind; en een jeugdroman is vaak een queeste, een zoektocht vol struikelblokken naar volwassenheid.
De patronen kunnen zitten in de dingen die de leerlingen leuk/goed, niet leuk/niet goed of moeilijk vinden.
In de bovenbouw van havo/vwo kan de bespreking waarschijnlijk meteen over de patronen of stramienen in het boek gaan, waarbij literaire vaktermen kunnen vallen als perspectief, geloofwaardigheid, schrijfstijl, opbouw en spanningsboog.
Voorbeelden uit Winterijs:
Winterijs begint en eindigt met een hoofdstuk de zomer zonder wolken en regen, geschreven in de tegenwoordige tijd. Daartussen bevindt zich de lange flashback over de ijskoude winter, geschreven in de verleden tijd.
Het boek is consequent geschreven vanuit het perspectief van een Amsterdamse jongen van tien jaar die in de winter van 1947 nog erg weinig weet over wat er in de oorlog met de joden gebeurd is.
De hoofdpersoon Thomas is van begin tot eind een fantasierijk en wat verwaarloosd straatschoffie dat plat praat, vloekt en er onverzorgd uitziet.
Een verwijzing naar de titel Winterijs komt herhaaldelijk voor (bijv. p. 17, 26, 73). Het begrip is te interpreteren als een metafoor voor het niet (kunnen) praten over wat er in de oorlog met de joden is gebeurd.
Er zijn veel dialogen waarbij geen antwoord gegeven wordt op een vraag, waarbij het antwoord ontweken wordt of waarbij degene van wie antwoord verwacht wordt het gesprek opeens een andere wending geeft.
Er zijn veel pregnante dialogen met (onderkoelde) humor.
Veel dialogen hebben een dubbele bodem: er wordt iets anders bedoeld dan wat er gezegd wordt of je vermoedt er meer achter.
Het boek bevat veel lange zinnen die bestaan uit een aaneenschakeling van korte zinnen (Op een grote tafel zonder tafelkleed en van mooi donker hout, stonden twee kleine borden waarop een glimmende appel en een zilverkleurig mesje lagen, ook zag ik nog een open potje jam waaruit een dunne lepel stak, het leek warempel wel zo’n verrekt stilleven van oom Fred, ik begreep nu waarom Zwaan fluisterde, want het was echt een huis voor fluisteren, er was geen kachel, maar een haard, achter de ruitjes kon je gloeiende kolen zien. p.51).
Zodra de leerlingen doorhebben dat dát nu patronen of stramienen zijn, gaan ze die in andere boeken ook herkennen. Soms vinden leerlingen na zo’n bespreking moeilijke aspecten niet moeilijk meer, of vallen hen opeens leuke dingen op die ze eerst niet zagen.
Algemene tips
- Er zijn meer vragen mogelijk; elke leerkracht ontwikkelt daarin zijn of haar eigen stijl.
- De leerlingen moeten het boek goed kennen.
- Alles mag gezegd of opgemerkt worden. Niets is gek of stom. Geef de leerlingen het gevoel dat hun antwoord belangrijk is.
- Er wordt niet door elkaar heen gepraat. Iedereen luistert naar elkaar.
- Het boek moet niet te simpel en voorspelbaar zijn, anders zijn de leerlingen er snel over uitgepraat. Alle acht boeken uit de Schatkist-reeks zijn geschikt.
- De ‘Vertel eens’-aanpak werkt het best als die regelmatig gehanteerd wordt. Dan raken de leerlingen eraan gewend en gaan ze het leuk vinden om op ontdekkingsreis te gaan in een volgend boek.
- Meer informatie in: Aidan Chambers: Vertel eens en De leesomgeving, Biblion, Den Haag 2001.
Praten
Over een wereld van zestig jaar geleden
Op de kalender zie je het plaatje van de drie mussen bij een bloempot. Boven het plaatje staat: Maart 1947. (p. 7)
Het boek speelt zich af in 1947. Dat is meer dan een halve eeuw geleden. Is het daarom een oud en muf boek? Of is het jong en fris? Waarom vind je dat? Wat voor details zie je in het verhaal die verwijzen naar de jaren vlak na de Tweede Wereldoorlog? Bet koopt bijvoorbeeld eten met voedselbonnetjes. Op straat loopt een scharenslijper met zijn kar. Welke begrippen en uitdrukkingen die bij die tijd horen, kom je nog meer tegen?
Wat zijn kleine en grote verschillen tussen het leven toen en het leven nu? Zijn er ook dingen hetzelfde gebleven? Wat dan? Praat er samen over.
Over het schrijven van een historische roman
Een historische roman moet de tijd oproepen waarin het verhaal zich afspeelt. Allerlei zaken uit het dagelijks leven moeten kloppen, zelfs kleine details waaraan je vanuit het heden niet zo gauw zou denken. Wat voor problemen kom je dan als schrijver tegen, denk je? Hoe zou Peter van Gestel dat hebben opgelost?
Wat is in dit verband een verschil tussen een boek dat in 1947 speelt en een boek dat in 1847 speelt? Praat er samen over.
Over dingen die je niet weet
‘Wat is onderduiken?’ vroeg ik.
Zwaan keek me aan. ‘Weet je dat niet?’ vroeg hij.
‘Nee,’ zei ik.
Hij bleef me maar aankijken. (p. 124)
Thomas weet niet wat onderduiken is. Zwaan vindt dat maar vreemd. Hij heeft zelf jarenlang ondergedoken gezeten. Vind jij het vreemd, net als Zwaan, dat Thomas dat niet weet? Hoe komt het dat Thomas het niet weet? Had Thomas het moeten weten, vind je? Van wie had hij het moeten horen?
Weten alle tienjarige kinderen van nu wat onderduiken is? Wist jij het toen je tien was? Hoe oud moet je zijn om het antwoord te (mogen) weten? Hebben kinderen recht op informatie? Ook als dat schokkende informatie is? Praat samen over dingen die je (nog) niet weet.
Over antisemitisme
‘Waarom zijn ze vermoord?’
‘Ze zijn vermoord omdat ze meer dan twee joodse grootouders hadden.’ (p. 130)
Thomas wil weten waarom de Duitsers de ouders van Zwaan hebben vermoord. Zwaan geeft een helder antwoord: Als je meer dan twee joodse grootouders had, moest je worden vermoord. Wat vind je van dat antwoord? Welke vragen roept dat antwoord bij je op? Praat er samen over.
‘Waarom heeft Ollie Wildeman een hekel aan joden?’
‘Hij heeft denk ik meer dan twee grootouders met een hekel aan joden.’ (p. 134)
Weer een vraag van Thomas en weer een antwoord van Zwaan. Wat vind je van het antwoord? Welke vragen roept het bij je op? Komt er ooit een eind aan het antisemitisme (een hekel hebben aan joden) als het antwoord van Zwaan waar is?
Over Ollie Wildeman
Het was een steeg met een paar bochten. (…) Hij keek me ijzig aan. (p. 126-127)
Donderdagmorgen. (…)Maar in of om de school leek hij nergens op de jongen in de kromme steeg. (p. 143)
Twee korte fragmenten over een klasgenoot van Thomas: Ollie Wildeman.
Print ze hier uit en lees ze.
Wat voor jongen is Ollie volgens jou? Waarom is hij op school anders dan in de kromme steeg? Kun je je voorstellen dat hij een vriend van je is? Waarom (niet)?
Over overeenkomsten en verschillen tussen Winterijs en Vallen
Een andere jeugdroman die de Woutertje Pieterse Prijs heeft gekregen is Vallen van Anne Provoost. Dat boek is ook verschenen in de Schatkist-reeks. Klik hier voor meer informatie over dat boek.
Voor lezers van beide jeugdromans kan het boeiend zijn om ze met elkaar te vergelijken.
In beide boeken is er sprake van het verzwijgen van wat er in de Tweede Wereldoorlog met de joden gebeurd is. En in beide boeken komt de hoofdpersoon langzaam maar zeker achter de waarheid.
Ook de structuur van de romans kent een opvallende overeenkomst: één grote flashback, geschreven in de verleden tijd, ingeklemd tussen twee korte fragmenten die zich een aantal maanden later afspelen en zijn geschreven in de tegenwoordige tijd.
Zelfs de weersomstandigheden spelen in beide boeken een vergelijkbare rol. In Winterijs is dat een extreem koude winter; in Vallen een broeierig hete zomer.
Zo zijn er nog meer overeenkomsten. En uiteraard ook veel verschillen. Voor liefhebbers een kluif om uit te zoeken en er met elkaar over te praten.
Doen
Een brief schrijven
In het trapportaal vond ik tussen allerlei andere post de brief van Zwaan. Op de envelop staat: Voor de Jongeheer Thomas Vrij. En de brief begint met: Lieve Thomas. (p. 9)
Thomas is in 1947 tien jaar. In 2007 is hij dus zeventig. Misschien woont hij nog steeds in Amsterdam. Knip uit een krant of tijdschrift een foto van een man van ongeveer zeventig: een man die Thomas zou kunnen zijn. Laat je door het boek en door de foto inspireren.
Schrijf zeven vragen op die je aan de oude Thomas zou willen stellen. Fantaseer over zijn antwoorden en noteer die in steekwoorden. Schrijf dan een brief van de zeventigjarige Thomas aan Zwaan, die in Brooklyn woont.
Een verhaalfragment schrijven
‘Het is winterijs,’ zei hij. ‘Het smelt misschien nooit meer. Misschien blijft het eeuwig winter. ’t Kan ook iedere dag gaan dooien. Ik vind dat koude weer fijn – van mij mag het winter blijven.’ (p. 17)
In Winterijs speelt het weer een grote rol, niet alleen in concrete beelden maar ook als metafoor voor het in de ijskast zetten van gevoelens.
Schrijf een fragment van een eigen verhaal van ongeveer 300 woorden. In dat fragment speelt een bepaalde weersgesteldheid (onweer, mist, hitte, storm, etcetera) een grote rol. Niet alleen in concrete beelden, maar ook als metafoor voor gevoelens. Ga niet het hele verhaal bedenken, maar concentreer je op een fragment. Bekijk hoe Peter van Gestel dat doet en kijk van hem de kunst af.
Een citaat zoeken voor op de achterflap
Op de achterkant van een boek staat vaak een treffend citaat uit dat boek. De bedoeling daarvan is dat de lezer meteen een idee krijgt waar het boek over gaat en hoe het is geschreven. Ga in Winterijs op zoek naar een geschikt citaat: een stuk of zeven regels die karakteristiek zijn voor de stijl en de inhoud. Het moet een fragment zijn dat de lezer nieuwsgierig maakt naar het hele boek zodat hij /zij het wil lezen.
Vergelijk het citaat dat jij hebt gekozen met de citaten van anderen. Praat met elkaar over hoe je hebt gezocht en wat je overwegingen waren. Welk citaat is het meest representatief voor het boek? En welk citaat maakt de eventuele lezer het meest nieuwsgierig? Kies het beste citaat uit.
Een quote schrijven
Op de achterkant van een boek staan ook vaak quotes. Dat zijn korte, krachtige uitspraken van deskundigen over het boek. Soms heeft de uitgever zo’n quote uit een recensie gehaald. Schrijf onder je eigen naam een quote voor de achterflap van Winterijs. Je quote mag maximaal 25 woorden tellen.
Een illustratie voor de omslag maken
Dit is de tekening die op de omslag staat:
Vind je het een goede tekening voor op de omslag? Geeft hij genoeg informatie over het boek en vind je hem aantrekkelijk? Waarom (niet)? Wat is je eerste indruk als je die omslag bekijkt? En wat je tweede? Had je liever een foto gezien? Waarom (niet)?
Maak een tekening voor de omslag die jij beter vindt! Of maak met je digitale camera een foto voor de cover.
Stel een tentoonstelling samen van jullie ontwerpen.
Links
Deze lestips: www.woutertjepieterseprijs.nl
www.kjoek.nl
www.queridokind.nl
www.leesplein.nl
www.literatuurplein.nl
www.leesfeest.nl
www.lemniscaat.nl/krant