EEN OEFENING IN ONTMOETEN
Hoewel ik zeer vereerd ben dit jaar de Woutertje Pieterse lezing uit te spreken, maakt het mij ook wat zenuwachtig. Mijn voorgangers waren meestal schrijvers met de gave van het woord en een grote kennis van de wereld die jeugdliteratuur heet. Ondanks dat ik een fervent lezer ben en zeker ook van kinderboeken, voel ik me toch een beetje een vreemde eend in de bijt. Ik kom uit het theater en wat ik u te bieden heb is een persoonlijk verhaal.
Ik moet een jaar of negen zijn geweest toen ik een vreemde gele kleur kreeg. Op dat moment zorgde mijn oma voor mij en mijn broertje. Oma was enorm lief maar allang blij als ze het eten op tafel kreeg. Dus de kleur ontsnapte een tijdje aan de aandacht. Toen ook mijn oogwit knalgeel werd, was het niet meer te loochenen. Ik had geelzucht of met een moeilijk woord Hepatitis B.
Ik weet niet hoe er nu mee omgegaan wordt, maar in 1963 werden meteen maatregelen getroffen. Er werd een bedje opgemaakt op de bank in de woonkamer en dat werd mijn wereld voor de komende zes weken. Ik mocht er alleen maar uit om naar de wc te gaan of naar boven waar ik in mijn kamertje meteen weer in bed moest. Nu accepteerde ik deze plotselinge en drastische verandering in mijn leven met grote vanzelfsprekendheid. Kinderen zijn meesters in het meebewegen met het lot. Ik was niet boos of verdrietig , maar het was wel saai. Mijn hele uitbundige ontmoeting met alles wat de wereld te bieden had, was in één klap tot stilstand gekomen. De dagen waren lang en het leek alsof de tijd vakantie genomen had, zo traag ging ze voorbij. Natuurlijk waren er na school af en toe vriendinnetjes en mijn broertje. En ook de volwassenen deden hun best maar ik had me nooit gerealiseerd hoeveel minuten er in een uur en hoeveel uren er in een dag gaan. Na een week van liggen, een eindeloze hoeveelheid suikerklontjes, die ik als lijder aan geelzucht dagelijks moest eten, uit het raam kijken en nog maar eens de puzzels uit de Okkie doen, werd het mijn oma duidelijk dat er iets moest gebeuren. Dus ging ze naar de bibliotheek en nam een enorme stapel boeken mee. Tot mijn grote geluk had mijn oma niet echt verstand van lezen en boeken en dus vulde mijn bed zich met boeken van 12 tot 15 jaar. Volwassen zouden zeggen: te hoog gegrepen en niet geschikt voor mijn leeftijd. Maar ik vond het, zoals veel kinderen, fijn om iets te lezen wat ik net niet kon begrijpen.
Het avontuur kon beginnen. De eerste die ik ontmoette was een jonge pinguïn, hij kroop uit het ei en samen met hem leerde ik zwemmen. Ik was bij hem toen hij op de rotsen sloeg en bijna verdronk. Ik zag hoe hij een vrouwtje vond en zat dagenlang met hem in de snijdende kou en zonder eten op het ei. Ik hield hem vast toen hij dood ging en keek -ook oud geworden- nog een keer naar de zee en de rotsen waar wij zo van hielden. In dezelfde serie draafde ik met een buffel over de steppe, joeg met een leeuw achter een antilope aan en probeerde als antilope te ontsnappen aan een leeuw. Nu had ik mijn vriendinnen iets te vertellen. Ik was immers, terwijl zij in een klaslokaal zaten, de hele wereld over gereisd. Het lezen werd een levensvoorwaarde en in razend tempo las ik boek na boek. Ik ontmoette meisjes en jongens, mannen en vrouwen, dieren, landschappen, huizen, werelddelen. Ik begon de encyclopedie door te pluizen en leerde over nachtdieren en vulkanen, over stammen in Guinea en broodvlechten in Tirol. Toen ik na zes weken eindelijk met voorzichtige stapjes weer op mocht staan en deel nemen aan het leven, wist ik dat alles en iedereen een verhaal heeft en dat het aan mij was om het te leren kennen.
Nu ik veel ouder ben, besef ik dat mijn vertrouwen in de wereld, mijn nieuwsgierigheid voor het verhaal van anderen en mijn lust om het onbekende op te zoeken in die weken van onafgebroken lezen is geboren. Ik had mij geoefend in ontmoeten. Ik was spelenderwijs mijn angst voor het vreemde verloren. Had leren begrijpen dat men leeuw en antilope tegelijk kan zijn. Dat vele perspectieven een mooier en rijker beeld geven van de werkelijkheid dan alleen dat wat je kent en met het blote oog kan zien.
Lezen is oefenen in ontmoeten. Iemand die je niet kent ontmoeten is eigenlijk een heel griezelige zaak. Je weet nooit wat je te verwachten hebt. Je ouders waarschuwen je als kind veelvuldig om niet, nee nooit te praten met iemand die je niet kent. En ze hebben waarschijnlijk gelijk. De wereld is vol slechte mensen met perverse gedachten. Dat is geen sprookje en de krant onthult vrijwel elke maand weer een nieuw schandaal waarin de rechten en de integriteit van kinderen met voeten getreden wordt. Wij volwassenen zijn voorzichtig geworden met onze kinderen. Tenminste als ze in het welvarende deel van deze wereld leven. De kinderen die opgroeien in de sloppen van Bombay, in de verwoesting van Aleppo, in de bordelen van de Filipijnen en in het metrostelsel van Rio, zijn volkomen op zichzelf aangewezen.
Voorzichtigheid is dus geboden. Maar hoe moet je groot worden en ontdekken wie je bent of wilt zijn zonder er op uit te trekken? Zonder het nieuwe en het vreemde te omarmen? mHoe moet je mens worden zonder tegen andere mensen op te botsen, ze te bekijken, na te doen, ervan te gaan houden of nooit zo te willen worden? Iemand ontmoeten kan geweldig zijn, soms word je zelfs verliefd, maar het kan ook ongemakkelijk zijn en eng.
Niemand heeft bezwaar tegen goede ervaringen, dat gunnen we onze kinderen van harte. En ik praat hier ook over mezelf. Het zijn de ongemakkelijke ervaringen waar we bang voor zijn. Dus stoppen we ze weg en verbannen we ze zoveel mogelijk uit de kinderwereld. We houden onze kinderen voor dat als je ze vermijdt, er niet over denkt of over praat, ze ook niet bestaan. Maar deze voorzichtigheid heeft een prijs. Het verbant kinderen naar een wat wereldvreemde kraamkamer, waar het echte leven met al zijn schoonheid, grillen en complexiteit alleen maar gefilterd binnen komt. Het onderschat de intelligentie en de kracht van kinderen. Kinderen zijn experts in het omgaan met zaken die hen overkomen en die ze niet begrijpen. Ze weten wat het is om zelf te zoeken. Vanaf dat ze geboren zijn, beginnen ze die volledig nieuwe en onbekende wereld met volharding en precisie te ontcijferen. Ze zijn gewend om te oefenen tot ze iets onder de knie hebben. Iedereen die ooit de niet aflatende pogingen van een kind om te gaan staan heeft meegemaakt, kan alleen maar vol respect zijn voor de kracht en het doorzettingsvermogen dat in zo’n klein wezentje schuilt.
Een aantal jaren geleden werd ik gevraagd om in Amerika iets voor kinderen te regisseren. In de gesprekken kreeg ik een lijst gepresenteerd met te vermijden zaken zoals: alcohol op het toneel, geweld, lichamelijk contact in de vorm van zoenen, kledingvoorschriften vooral in verband met de hoeveelheid naakt. Eerlijk gezegd wist ik niet wat me overkwam. In een land waarin de televisie dagelijks een hoeveelheid geweld en porno uitspuugt, waar praktisch elk kind het nodige van ziet, kon ik twee mensen niet laten kussen op het toneel. Het waren niet de theaters die er tegen protesteerden, het waren de klachten van de ouders waar ze bang voor waren. En zo gaan kinderen die in de projects van Chicago wonen, waar geweld en seks een dagelijkse realiteit is, naar voorstellingen over pinguïns die een ei ronddragen en uitbroeden. En u weet dat ik niets tegen pinguïns heb. Ik ken er zelfs eentje heel goed.
God zij gedankt zijn er schrijvers die wild en onvoorzichtig durven zijn. Die hun hoofdpersonages niet een keurig aangeharkte laan, maar een hobbelig en kronkelig pad gunnen. Die geen voorbeeld willen stellen, zich geen zorgen maken over didaktiek, maar die recht uit hun hart, gedragen door hun eigen ervaringen, woorden vinden. Ik stel me zo voor dat Roald Dahl de heksen heel goed heeft gekend. Dat Annie M.G. als kind gek werd van het getuttel en de bekrompenheid om zich heen. En zo kan ik nog wel even door gaan, want met name de Nederlandse kinderliteratuur wordt bevolkt met schrijvers die gretig buiten alle lijntjes kleuren. Het grootste geschenk wat je kinderen kan geven is een oprecht stuk van jezelf in welke vorm dan ook. Ik zal nooit het cadeau van mijn oom Joost bij mijn eerste heilige communie vergeten. Ik werd bedolven onder kruisjes en kleine bijbeltjes en bedelkettinkjes. Maar oom Joost kwam aan met een groot vliegtuig en zei: voor als je ooit weg moet vliegen. Oom Joost was zijn hele familie in de kampen verloren, dat had ik opgevangen uit de gesprekken van de volwassenen. Ik was ook mijn moeder kwijt en ik had me sinds haar dood niet zo gezien gevoeld.
Ik ben altijd een groot voorstander geweest van complexiteit. Als kind vond ik het vaak vreemd dat volwassenen alles zo simpel probeerde te maken. Ik begreep al snel dat het net van menselijke relaties niet zo eenvoudig was te ontcijferen. En hoe het goed bedoelde zwijgen van de volwassenen je niet zoveel verder bracht. Ook die ‘gelukkige kindertijd” vond ik maar een wonderlijk concept. Ik merkte dat je van dapper doen alsof je gelukkig bent, niet groeit. Je groeit door te zijn waar je bent in het leven dat je hebt. Niet door dat te negeren. Daarover zwijgen maakt onmondig en onzeker. Het leert je je eigen waarneming te wantrouwen. Dus nam ik mij al heel jong voor om mijn mond niet dicht te houden, om te spreken zonder angst of schaamte. Maar ik had voorbeelden nodig. En die vond ik in de boeken. Of het nu de dood van Jet was in Een Zomerzotheid, de dagelijkse strijd van Rosie dat Krantenkind, of de interne dialoog van Kees de Jongen, mij maakten ze minder alleen.
Het geweldige van lezen is dat het veilig en onveilig tegelijk is. Alleen daar kan je je hand uitstrekken naar het onbekende en als het verkeerd uitpakt, je vliegensvlug terugtrekken. Je ontwikkelt een antenne voor sociale structuren en voor motieven. Al de signalen die mensen uitzenden en die in het echte leven soms zo amorf zijn, worden helder. Nog meer dan bij theater ontstaat een boek tussen de woorden op papier en de verbeelding van de lezer. Een prachtige en intensieve uitwisseling die heel persoonlijk is.
Kinderen groeien op in een wereld die pluriform is met oneindig veel keuzes. Veel van de oude vanzelfsprekendheden zijn verdwenen: een gezin bestaat voor zo’n 35% van de kinderen allang niet meer uit een vader, een moeder en een paar broertjes en zusjes. Familie zien veel kinderen vooral bij verjaardagen of op de jaarlijkse vakantie naar het thuisland van hun ouders. De buurt is meestal niet meer de veilige plek waar iedereen je kent. En bijna elk kind heeft een schaduwleven op het internet in gamepersonages, Instagramposts en een eindeloze stroom Whatsapps. De tradities die een ritme geven aan het bestaan worden minder gevierd en ook de tradities binnen de families zijn aan erosie onderhevig.
Deze tijd vraagt van kinderen al heel vroeg om auteur te zijn van hun eigen leven.
Daar is creativiteit voor nodig, we weten allemaal dat het vinden van een goede dramaturgie tijd kost. En elk mens heeft een verhaal nodig dat zijn leven vertelt. Een verhaal dat uit vele stukken en brokken bestaat. Uit waar je familie vandaan komt en naast wie je zit op school. Uit je leven op internet en waar je over droomt. Kinderen van nu zijn meesters in die nieuwe, flexibele en fluïde dramaturgie die realiteit en fictie naadloos door elkaar vlecht. Een nieuw soort identiteit. Kinderen leven per definitie altijd meer in de toekomst dan wij volwassenen en daarin zijn ze ons vooruit. Wij schrijvers en theatermakers kunnen veel van hen leren.
Ik wil u nog kort meenemen naar de andere kant van de wereld. De kant waar het leven absoluut niet voorzichtig is met kinderen. Omdat ik oprecht denk dat hun verhalen uitputtend verteld moeten worden. Als er ergens kunst nodig is, boeken, theater, muziek dan is het op deze plekken. Ik heb het voorrecht gehad om met en voor een aantal van deze kinderen in Gaza te werken. De laatste keer was ik er vlak nadat het Israëlisch leger, in die uitzichtloze keten van vergelding op vergelding, Gaza zwaar had gebombardeerd. Kinderen waren hun huis kwijt, hadden de doden in de straat gezien en waren allemaal zonder uitzondering ernstig getraumatiseerd.
Theatermakers uit Gaza nodigden mij uit om samen met hen aan tien voorstellingen te werken, die we met acteurs en kinderen maakten. Het gaf mij de gelegenheid met hen te praten. Een meisje zei: ‘ik ben altijd bang, maar als ik hier ben dan even niet’. En een jongen: ‘ik kan niet slapen, ik ben zo boos, ik zou iedereen wel willen doodmaken, maar als ik hier ben vergeet ik dat’. Een derde jongen verwoorde het zo: ‘als ik hier ben heb ik het gevoel dat ik door een raam naar buiten kan kijken’.
Boeken zijn ook van die ramen, waardoor je naar buiten en naar binnen kan kijken. En ontmoetingen met mensen, woorden en ideeën over de grenzen van hun gedwongen isolatie heen, is waar deze kinderen en overigens ook de volwassenen naar snakken. In ontmoetingen kan je je mens zijn werkelijk beleven of misschien nog radicaler: in de ontmoeting word je mens. Omdat er sprake is van wederkerigheid, van gelijkheid en vrijwilligheid. Het is immers niet ‘moeten’, maar ‘ont-moeten’.
De voorbeelden van de boeken in dit verhaal, betreffen de boeken die ik als kind gelezen heb. Zij hebben mij in mijn jeugd geholpen om de wereld en mijzelf iets meer te zien. Later heb ik ook mijn zoon eindeloos voorgelezen, zijn helden hadden weer andere namen: Paul Biegel, Tonke Dragt, Astrid Lindgren. En ook dit jaar weer zijn er prachtige boeken geschreven. Geen kinderachtige boeken, maar boeken die onvoorzichtig durven zijn. Die de gevarenzone opzoeken, de regels uitdagen en recht uit het hart komen. Boeken die in elke lezer een andere ontmoeting tot stand brengen. Soms heel onverwachte ontmoetingen. Zoals onze poes Kappie die elke avond als er voorgelezen klaar zat en met haar neus in het boek net zo aandachtig was als mijn zoon. Of zoals het beeld waar u al even naar kijkt. Hier lezen kinderen voor aan angstige slecht behandelde honden. En het helpt naar twee kanten.
Terug naar dat negenjarige meisje. Toen ik na mijn ziekte weer naar school mocht , stond er opeens bij het tunneltje waar je door moest een boze jongen. Hij was rond de dertien en hij kwam uit de ‘achterbuurt’. Eenmaal in de tunnel probeerde hij je tas af te pakken of je op de grond te gooien. En daarbij schreeuwde hij dreigementen en spuugde. Nu was die tunnel niet erg lang, maar als die jongen er stond leek hij wel eindeloos. Maar met Oliver Twist en Alleen op de wereld in gedachten, wist ik dat het eigenlijk een hele verdrietige jongen was, die geen ouders meer had en enorm veel honger. Ik stelde me voor dat ik eten mee nam en dat we beste vrienden werden. Dat is natuurlijk nooit gebeurd, maar ik was niet meer bang. Na twee maanden was hij weg en ik hoop oprecht dat hij iemand heeft gevonden die hem eten brengt.
Ik dank u voor uw aandacht.