Woutertje Pieterse Lezing 2018 door Frauke Pauwels

Woutertje Pieterse Lezing 2018 door Frauke Pauwels

Open de poorten!

Beste literatuurliefhebbers, beste literatuurmakers, beste literatuurmogelijkmakers, Wij hebben het paard van Troje binnengehaald: er zijn mensen in onze gelederen die niet alleen geïnteresseerd zijn in verhalen, maar ook in feiten, in informatie, in we-ten-schap. Zij vragen zich af hoe de dingen precies in elkaar zitten. Waarom een theezakje de lucht in gaat als je het vuur laat vatten. Waarom je mag rappen wat je niet mag zeggen. Waarom er tegelijk te weinig én te veel olifanten zijn. Die mensen dragen niet alleen een pen, maar ook een vergrootglas of een verrekijker. Zij willen niet alleen een boek, maar ook een microscoop of een 3D-printer. Van de vijf titels die dit jaar voor de Woutertje Pieterse Prijs werden genomineerd, zijn er twee zulke Trojaanse paarden, boeken die eigenzinnig en beeldend informatie brengen. Ik ben daar blij om, net zoals ik er blij om ben dat er een fantasieverhaal geselecteerd is, een sprookjesverzameling en een poëziebundel die door de jury van de VSB Poëzieprijs niet eens als jeugdliteratuur werd herkend — maar voor zoveel blijdschap heb ik vandaag helaas geen ruimte, dus ik beperk me tot één heuglijk feit. Ik ben er blij om dat jeugdliteratuur wetenschap binnenhaalt. Lang hielden literaire jury’s de poorten gesloten voor non-fictie. Een sluimerend minderwaardigheidscomplex lijkt literatuurliefhebbers in te fluisteren dat wetenschap de vijand is. Elke onderwijshervorming leidt tot verhitte debatten over de plek van literatuur in het curriculum. En nu overheid en onderwijs steeds vaker de kaart van wetenschap en techniek trekken om de uitdagingen van vandaag en morgen het hoofd te bieden, gaan velen in het defensief. Vaak ondergronds: ik merk het aan reacties op mijn onderzoek naar de beeldvorming rond wetenschap in jeugdliteratuur, aan de recensent die de technische details in een jongensboek ‘onleesbaar’ acht, aan de strijd om inschrijvingscijfers.

De uitdrukking wil dat je een gegeven paard niet in de bek kijkt. Toch doe ik dat het komende kwartier wèl: als was ik een literaire bioloog onderwerp ik het spreekwoordelijke paard aan een onderzoek. Hoe ziet dat Trojaanse paard eruit? Wie zit erin verborgen? En waarom zouden we dat paard binnenhalen? Want laat dit duidelijk wezen, dat paard van Troje is een écht geschenk. Nog veel te vaak worden wetenschap en literatuur tegenover elkaar geplaatst. Kinderen classificeren zichzelf als iemand die van weetjes houdt, of eerder van verhalen, van boeken waar je slim van wordt, of van die voor sier en vertier. In Vlaanderen moeten zij vaak al in het eerste jaar van het secundair onderwijs kiezen voor een focus op Latijn, als metonymie voor taal en literatuur, of STEM, wat staat voor Science Technology Engineering en Mathematics. Nederland valt uiteen in bèta- en alfa-aanhangers, met een verplichte keuze tussen een natuur- of maatschappij-georiënteerd profiel voor scholieren van het havo en het vwo. Dergelijke tweedelingen sluipen op zo veel vlakken onze maatschappij binnen, dat we vooral moeten blijven zoeken naar dwarsverbanden, naar wat verbindt in plaats van scheidt, naar dwarse boeken. Neem bijvoorbeeld Stem op de okapi, in 2016 nog met de Woutertje Pieterse Prijs bekroond. Dat boek ontsnapt aan elk genre, en zet poëzie, illustratie, schilderkunst, geschiedenis, biologie en zoveel meer in om vat te krijgen op ‘een aan elkaar geplakt dier. Beetje hert. Beetje paard. Beetje zebra’ (8).

Ook kinderen zijn niet in één hokje te vangen. Terecht klinken de stemmen voor meer diversiteit in kinderliteratuur steeds luider. Elk kind, van welke intelligentie, geaardheid, vaardigheid, oorsprong, religie of cultuur ook, moet zich vertegenwoordigd voelen. Literatuur mag niet het domein zijn van een schijnbare meerderheid of een gemiddelde dat nooit met de werkelijkheid samenvalt. Maar diverse kinderliteratuur moet ook voldoen aan diverse interesses. Poëzie, non-fictie, literaire non-fictie, sciencefiction, fantasy, realistische verhalen, romantische, psychologische, magische en tragische… zijn niet voldoende.

‘Bookish people tend to write books in celebration of bookish people’, stelde literatuurwetenschapper Perry Nodelman (2002: 11-12), en ook Farah Mendlesohn (2009: 51-53) laakt het gebrek aan aandacht voor het weetgierige kind dat leest om te léren. Net zoals we niet tevreden zijn met een al te eenzijdige vertegenwoordiging van bepaalde bevolkingsgroepen, mogen we niet tevreden zijn met een al te beperkte opvatting van wat literatuur boeiend maakt. Sommige kinderen hebben wetenschappelijke feiten, observaties of inzichten nodig om de leeshonger aan te houden, zoals sommige kinderen ook tijdens hun niet-spreekwoordelijke maaltijd de oppervlaktespanning van water bestuderen door hun waterglas boordevol te gieten, er dan een mes in zetten en vaststellen dat water als een lens kan werken, en nog voor hun laatste hap in het schijnsel op het witte tafelblad ook de breking van het licht ontdekken. Die kinderen bestáán, en gelukkig ook in kinderboeken. Neem Bram Vingerling, die al een kleine eeuw geleden uitvinder wilde worden:

Zijn hedendaagse pendant zou Hidde kunnen zijn, uit Spinder van Simon van der Geest. Zijn lab met insecten is ‘het mooiste wat [hij heeft]’. Door zijn insecten te observeren ontdekt Hidde hoe mensen handelen en redeneren. Zijn oudere broer, bijvoorbeeld, gebruikt de ‘sluipwesptactiek’:

Uiteindelijk redt Hidde zichzelf en zijn broer Jeppe van een slopend familiegeheim, mét de hulp van een lab vol insecten, wetenschappelijke observaties en een wespenaanval. Of neem nu Emilia, de veertienjarige dochter van een wetenschapper en kunstenares uit Honderd uur nacht van Anna Woltz, die observaties en emoties met wetenschap verbindt. Zo ‘[vormen] [h]onderden grijze, bruine en blinkende gebouwen samen het mooiste staafdiagram van de wereld’ (23).

Zúlke kinderen wil ik uit het Trojaanse paard zien stormen om joelend en juichend de vesting van de literatuur in te nemen. Al te vaak echter worden dergelijke kinderen weggezet als zonderling. Zowel voor kinderen met honger naar wetenschap als voor kinderen zonder die uitgesproken interesse, zitten wetenschappers in literatuur doorgaans in het kamp van de ander. Oud, witte huid, en een warrige bos haar? Een wetenschapper in een kinderboek. De Britse onderzoekster Melissa Terras (2014) nam ruim honderd Engelstalige kinderboeken door op zoek naar academici en vond voornamelijk oude, blanke mannen, vaak verward, chaotisch en grotendeels te situeren in het STEM-domein (2014). Ook in Nederlandse media voor kinderen zijn prototypische wetenschappers weinig aantrekkelijk, bleek uit een studie (Van Gorp, Rommes en Emons 2014). Wie wil nu bij de club horen van smakeloos geklede eenzaten die obsessief opgaan in onderzoek dat volstrekt nutteloos of minstens onbegrijpelijk lijkt? Fictie en non-fictie putten bovendien uit dezelfde attributenkast. Wetenschappers in informatieve programma’s krijgen vorm op basis van de wetenschappers uit fictie en verhalen, toonde datzelfde onderzoek. Als Karrewiet of Klokhuis in één oogopslag duidelijk wil maken dat iemand wetenschapper is en expertise heeft, dan trekken ze die snel een labojas aan, of de vrouw of man nu ooit echt in het labo staat of niet. Wordt het niet tijd om de rollen om te keren en de werkelijkheid in de fictie op te nemen? Helaas staan wij niet graag personages af. Sommige personages zijn in hun stereotiepe vorm zo dankbaar – als grappenmaker, held of tegenspeler – dat we ons slechts moeilijk kunnen inbeelden dat zij er niet meer zouden zijn. Ook wetenschappers is dit lot beschoren. In allerlei vormen duiken zij op in literatuur: de maniakale wetenschapper, de idealist, de wereldvreemde virtuoos, de rationele wetenschapper, de heldhaftige avonturier, de megalomane mad scientist, de hulpeloze ontdekker (Haynes 2017). Zelden zijn ze echter een genuanceerd, waarschijnlijk en veelzijdig personage. In kinderboeken is dat niet anders, al is een kind uiteraard geen volwassene. Kinderen mogen binnen en buiten boeken dan ook lustig experimenteren, doldwaze bedenksels brouwen uit een berg brol. Maar tussen even wetenschap beoefenen en voor het leven wetenschapper zijn, gaapt een kloof. Echte wetenschappen vragen kennelijk offers en een volwassen wetenschapper schijnt niet te zijn wat je later worden wil.

Nochtans hoeven wij niet bang te zijn voor de wetenschapsstrijders uit het Trojaanse paard. Net als wij allen heeft wetenschap nood aan sterke verhalen en sterke beelden. Juister nog, wetenschap ís een verhaal: wie of wat doet wat, hoe, waar, wanneer en waarom? Wie wetenschap beoefent, maakt keuzes, licht een fragment uit het geheel en kijkt daarnaar vanuit een bepaald perspectief. Doorbraken in DNA-onderzoek waren er niet gekomen zonder de vergelijkingen met code, taal en alfabetten. Om vat te krijgen op de bloedsomloop waren pompen, vaten en kleppen nodig — een halve loodgieterij. Bij elke nieuwe uitvinding kwamen de hersenen in een ander daglicht te staan: zag men het brein in de zeventiende eeuw nog als een mechaniekje, dan werd het achtereenvolgens ook schakelpaneel in een telefooncentrale, computer, netwerk. De kracht van associatie is groot, en literatuur is zonder twijfel een van de beste plekken om ze te leren kennen. De associatie, vergelijking of metafoor breekt grenzen open, nodigt gedachten uit om van het ene domein naar het andere te reizen. Door wat veraf was dichterbij te brengen, leren we creatief en kritisch te denken. Door wetenschap los te weken uit haar rigide kader, door haar monopolie op neutraliteit en objectiviteit te relativeren, en haar te confronteren met andere denkbeelden, gooien we hekken open.

Maxim Februari vroeg zich recent af wat de schrijver nog betekent bij al die grote wijzigingen in natuur en technologie. ‘De toenadering van verschillende wetenschappen, na het eeuwenlange dwaalspoor van de specialisatie, gaat helaas niet vanzelf gepaard met toenadering tot kunst en literatuur,’ zo schreef hij. ‘De ingenieursbenadering [kan] wel wat bijsturing vanuit kunst en letteren gebruiken.’ Tijd dus om meer Trojaanse paarden te bouwen. Want net zoals alleen voldoende biodiversiteit de natuur in stand kan houden, kan een mensenmaatschappij alleen maar bloeien als diverse persoonlijkheden de handen ineenslaan. Omdat ik uit kinderboeken leerde dat wetenschappers in lijstjes en plannen denken, een plan, of hoe een paard van Troje te bouwen in drie stappen:

  1. Volg geen bouwplan. Timmer een dwars en eigenzinnig paard met hout van vele boomsoorten.
  2. Vul het paard met een bonte mensenmassa. Laten we niet alleen voor boekenkinderen schrijven. Laten we ook goede literatuur maken voor iedereen die van wetenschap houdt. Laten we elk kind het gevoel geven dat wetenschap én literatuur iets van haar of hem kan zijn.
  3. Laat het paard voor niemands kar spannen. Het verleden heeft getoond dat wetenschap en literatuur ook verkeerde allianties kunnen aangaan, en vandaag dreigt de macht van het getal en het algoritme. Onder druk van een neoliberale agenda – meer jobs, meer vooruitgang, hogere efficiëntiecijfers en beursresultaten – laten we ons opzetten tegen wie in wezen even nieuwsgierig is naar de wereld. Laten we wetenschap dus uitdagen en prikkelen met beelden, vergelijkingen en verhaalpatronen. Laten we ze opschudden met alle literaire middelen die we hebben. Maar laten we ook vrank en vrij door de wetenschap galopperen en het gras proeven aan de overkant.

Dit Trojaanse paard is, u merkte het al, anders dan het listige paard dat de Oude Grieken timmerden. Misschien lijkt het wel meer op een okapi. Beetje literatuur. Beetje wetenschap. Beetje vreemd. Beetje vertrouwd. Maar bovenal, een écht geschenk.

Frauke Pauwels

5 april 2018

https://www.youtube.com/watch?v=l4-qItMSSaY

Bronnen

Februari, Maxim. ‘Schrijver, laat ons niet in het apparaat verdwijnen’. NRC, 23 februari 2018.

Haynes, Roslyn D. From Madman to Crime Fighter. The Scientist in Western Culture. Baltimore: John Hopkins, 2017.

Mendlesohn, Farah. The Inter-Galactic Playground. A Critical Study of Children’s and Teens’ Science Fiction. Jefferson & London: McFarland, 2009.

Nodelman, Perry. ‘Making Boys Appear. The Masculinity of Children’s Fiction’. Ways of Being Male. Ed. John Stephens. New York: Routledge, 2002.

Roggeveen, Leonard. De ongeloofelijke avonturen van Bram Vingerling. 1927. via www.dbnl.org

Terras, Melissa. ‘Male, Mad and Muddleheaded. Academics in Children’s Picture Books.’ (5 Feb 2014)              [http://melissaterras.blogspot.be/search?q=scientists+in+children%27s+books]

Van der Geest, Simon. Spinder. Amsterdam/Antwerpen: Querido, 2012.

Van de Vendel, Edward en Martijn van der Linden. Stem op de okapi. Amsterdam/Antwerpen: Querido, 2015.

Van Gorp, Baldwin, Els Rommes en Pascale Emons. ‘From the wizard to the doubter: Prototypes of scientists and engineers in fiction and non-fiction media aimed at Dutch children and teenagers’. Public Understanding of Science 23.6 (2014): 646-659.

Woltz, Anna. Honderd uur nacht. Amsterdam/Antwerpen: Querido, 2014.

 

Naar boven