Dames en heren,
wie mij kent in deze kring, zal mij waarschijnlijk kennen door mijn werk als uitgever kinderboeken bij Querido. Misschien verwacht u van mij, dat ik zal in deze lezing meteen in de innerlijke mechanieken van het uitgeefvak duik; maar ik wil u graag meenemen op een reis terug in de tijd, terug naar mijn eigen kindertijd en naar mijn leeservaringen als kind.
Afgelopen zomer ben ik met mijn gezin verhuisd naar Duitsland. Ik ben in Duitsland geboren en opgegroeid, het is, zoals dat heet, mijn vaderland. In Nederland heb ik ruim 20 jaar gewoond en gewerkt, en om verschillende redenen beschouw ik het als mijn moederland.
Wie zelf vaker is verhuisd, weet het: je komt, bij het uitruimen van alle kasten, bij het pakken en uitpakken van alle dozen je halve leven tegen. Ik kwam, in de zee van boekendozen, er ook twee tegen met boeken uit mijn eigen kindertijd. Niet alle boeken die ik als kind heb gekregen, zaten erin. Ik had eerder al een selectie gemaakt: alleen de boeken die iets voor mij betekend hadden, mochten mee. Eerlijkerwijs moet ik bekennen dat ik nu niet meer weet welke boeken ik toen definitief uit mijn herinnering heb verbannen door ze achter te laten; maar van de boeken die ik meenam, weet ik wat ze voor me betekenden.
Van sommige zou ik u hier en nu het verhaal kunnen navertellen, van de boeken van Otfried Preussler bijvoorbeeld: klassieke verhalen over een kleine heks die vooral een goede heks wil zijn, over een spook dat ook graag overdag wil spoken en over een rover en een tovenaar die door Kasperl und Sepperl (Jan Klaassen en zijn vriendje, zeg maar) buiten spel worden gezet. Heerlijke, warmhartige boeken die kinderangsten en kinderverlangens serieus nemen en er ook behendig mee omgaan. Ik hield er zielsveel van.
Van andere boeken weten we allemaal wel ongeveer hoe de strekking zal zijn geweest, zoals van De vijf van Enid Blyton, of van haar tweeling Hanni und Nanni, die in Duitsland de afgelopen twee jaar in een gemoderniseerde vorm het witte doek en de planken van veel boekhandels en kinderkamers opnieuw hebben veroverd. Ik zou geen enkel verhaal meer letterlijk na kunnen vertellen, maar het mechaniek van deze boeken kunnen we allemaal uittekenen: twee zussen of vriendinnen kiezen in een conflict verschillende kanten, maar voor alles tragisch uitpakt, weten ze elkaar weer te vinden en zorgen ze er samen voor dat het goede zegeviert. Het ligt tot op de dag van vandaag ten grondslag aan populaire boeken voor meisjes. Ook hier was ik als kind weg van, ik las en herlas ze tot de ruggen ervanaf lagen.
Op de boekenplank in mijn kinderkamer stonden ook zeer traditionele en ouderwetse Duitse meisjesboeken, met titels als Der Trotzkopf, Försters Pucki, Professors Zwillinge: boeken waarin meisjes die eerst niet wilden deugen, maar wel het hart op de juiste plek hadden, uiteindelijk toch hun draai vonden en de rol op zich namen die van ze werd verwacht (lees: huisvrouw en moeder). Het verbaast me nu dat ik deze boeken kreeg, want mijn ouders hechtten, zoals veel ouders in de late jaren 60 en in de jaren 70 eraan, me niet sekse-stereotyp op te voeden. Het gevolg is op alle foto’s van kindertijd te zien: kortgeknipt haar, in de zomer alleen een zwembroekje – roze bikini’s voor drie tot zesjarigen bestonden toen nog niet -, veel kleren in rood, donkerblauw en groen en stevige schoenen. Ik speelde even veel met de blokkendoos en bouwde legohuizen, kreeg uiteindelijk zelfs een racebaan, als ik mijn poppen en knuffels verzorgde. Maar tot de boekenkeuze was deze emancipatie in de dop nog niet doorgedrongen.
En natuurlijk, er waren sprookjes, griekse mythen, anthologieen met versjes en gedichten en nog veel meer. Al deze boeken kwam ik afgelopen zomer opeens weer tegen.
Met één van de boeken uit mijn kindertijd die ik afgelopen zomer uitpakte, was iets bijzonders aan de hand: ik had het nooit gelezen en toch had ik het bewaard. Toen ik het boek afgelopen zomer uitpakte, voelde ik een vlaag van schaamte, van ongemak: waarom was het me toch nooit gelukt dit boek te lezen? Het boek was een verjaardagscadeau geweest, van een verre tante. Ze wist dat ik graag las, een boek leek dus een uitstekend cadeau voor mij, en dit was een ´erkend goed´ boek, het had dat jaar de Deutsche Jugendliteraturpreis gewonnen.
Ik heb het voor u meegenomen: Julie von den Wölfen heette het, van Julia Craighead George. Het was vertaald uit het Amerikaans, verscheen 1974 ook in het Nederlands bij Kosmos onder de titel Mijax, de wolven en de jager en kreeg in 1975 een Zilveren Griffel. Overigens werd het later opnieuw uitgegeven door uitgeverij Jenny de Jonge.
Vragen over de zin en onzin van bekroningen houden me al bezig, sinds ik in dit vak zit.
Toen ik in de jaren ´90 als project-coördinator bij de Stichting CPNB werkte was ik zowel voor de Kinderjury als voor de Griffels en Penselen verantwoordelijk, dus voor zowel de publiekslievelingen als de lievelingen van twee vakjury’s. En elk jaar weer waren er stemmen in de pers – bij voorkeur in media die überhaupt maar twee keer per jaar aandacht aan kinderboeken besteedden – die vroegen: waarom zijn die twee lijsten zo verschillend?
Willen kinderen de goede boeken niet? En zijn het dan wel goede kinderboeken?
Waarom kunnen de boeken die heel veel kinderen graag lezen niet eens een Griffel krijgen?
Of andersom: Bij de Kinderjury kunnen alleen boeken winnen die al heel goed zijn verkocht – dat is een oneerlijke strijd!
Aan de basis van al deze polemische en soms ronduit afgunstige vragen ligt een zeer simplistische redenering: wat voor velen is, kan niet goed zijn. Of andersom: wat goed is, zal niet voor velen zijn weggelegd.
U merkt het al, dit zwart-wit-denken irriteert me. Maar was dit boek en mijn onvermogen ervan te genieten toen ik kind was, niet het bewijs dat deze stellingen kloppen? Immers, ik las boeken die voor velen waren weggelegd, en dit goede boek was kennelijk niets voor mij. U begrijpt misschien, voor de uitgever die ik later werd en die erg aan kwaliteit hecht, is dit een bijna pijnlijke kwestie. Maar toch, mijn compassie voor het kind dat ik was, is groot.
Laten we even van perspectief wisselen: wat dreef en drijft me als uitgever?
Bovenal staat voor mij de authenticiteit van een verhaal, een verhaal dat verteld moet worden, door deze auteur, op deze manier, met inzet van zijn hele persoonlijkheid en al zijn ervaring. Dat moet buiten kijf staan, wil een boek door de selectie komen. Overigens mag je autenticiteit niet verwisselen met opzettelijke buitenissigheid, met alle logica over boord zetten met gekker dan gek doen. Authenticiteit hoeft niet van de daken te schreeuwen, zij zit veel vaker ondershuids.
Een goed boek moet de nieuwsgierigheid van een kind kunnen wekken. Kinderen zijn van nature ontdekkers, je hoeft het ze niet eens als opdracht mee te geven. Ze ontdekken nieuwe dingen in hun dagelijkse omgeving, in hun leren en in hun lezen. De kunst is verhalen te vertellen die dicht genoeg bij hun eigen wereld liggen en ze toch mee te nemen naar iets nieuws, naar een nieuwe belevingswereld, naar een nieuwe gevoelswereld.
Kinderen en jongeren willen al lezend vaak vooruitkijken en dingen beleven waar ze in hun eigen leven nog niet aan toe zijn. Het tegendeel, nostalgisch achterom kijken naar het kind dat je geweest bent en te schrijven vanuit de herinnering aan wat was, is volgens mij gevaarlijk. Astrid Lindgrens Bolderburen zouden we als zo’n nostalgische wereld kunnen opvatten, een wereld die nu niet meer bestaat. Maar in het perspectief van het meisje dat de verhalen beleeft en vertelt, is elk avontuur nieuw en daarmee kunnen ook zesjarigen van nu die eruit worden voorgelezen, deze wereld veroveren en ervan genieten.
Ik heb het boek afgelopen zomer voor het eerst gelezen, en ik moet zeggen: het is een prachtig boek, een terechte bekroning. Het 13-jarige Eskimo-meisje Mijax (of Julie) is verdwaald in de barre natuur van de toendra in Alaska. Ze is weggelopen om aan een kinderhuwelijk te ontvluchten en wilde te voet naar de dichtsbijzijnde haven om met de boot naar San Francisco te gaan waar ze een briefvriendin heeft. Haar overleden vader heeft haar veel geleerd over het overleven in de natuur, maar nu heeft ze geen eten meer en ze dreigt te verhongeren. Haar enige hoop is gevestigd op een roedel wolven in de buurt. Ze probeert langzaam hun aandacht te trekken om onderdeel van het roedel te worden, zodat de wolven hun eten met haar delen. Als lezer worden we deelgenoot van elk stapje in dat proces, van haar wanhoop, haar scepsis, haar blijdschap als de wolven haar opmerken en haar in hun nabijheid dulden. Het wordt prachtig beschreven en voelt alsof je zelf daar in de toendra zit. Maar dat is niet alles. Dit boek vertelt ook over de strijd tussen het oude eskimo-leven, dat zij met haar vader voerde, en het westerse leven dat zij leert kennen als zij bij een tante wordt ondergebracht om naar school te kunnen gaan, en over haar innerlijke verscheurdheid tussen deze twee werelden.
Gaandeweg begon zich bij mij een beeld te vormen waarom ik dit boek als 11 of 12-jarige zo moeilijk had gevonden. Het verhaal neemt je vanaf de eerste regel mee in een wereld die voor mij geheel vreemd was: de barre natuur van de toendra, de overlevingsdrift van een eskimo-meisje, de beschrijving van het roedel wolven. Alle informatie over Mijax die ik u net in drie trefwoorden gaf – Eskimo-meisje, weggelopen, verdwaald – , moet je als lezer stuk voor stuk uit de beschrijving van haar situatie ontlenen. Wat voor mij als volwassen lezer nu leesplezier is, bracht me toen kennelijk alleen in verwarring en ik had te weinig aanknopingspunten die me het verhaal in trokken; kennelijk kon de spannning en de dreiging van de uitgangssituatie me toen niet voldoende bekoren. Het thema van dit boek paste niet bij het kind dat ik toen was – en dat mag je noch het kind, noch het boek verwijten.
Toch gaf dit boek mij ook inzicht hoeveel dingen kinderen zich eigen moeten maken hoeveel ze moeten ontdekken voor ze literaire boeken kunnen lezen en waarderen en hoe belangrijk het is dat ze daar steeds weer toe worden uitgedaagd. En dat is precies wat bekroonde boeken vaak doen.
Kinderen moeten ontdekken dat je een verhaal ook anders kunt vertellen dan van ´er was eens´ tot ´en ze leefden nog lang en gelukkig´. Dat een verhaal niet lineair verteld hoeft te worden, dat dat niet vanuit een perspectief hoeft gebeuren, sterker nog dat degene die het vertelt, wel eens niet helemaal betrouwbaar zou kunnen zijn.
Ze moeten eraan wennen dat schrijvers – getrouw het principe ´show, don’t tell´ – niet alle emoties benoemen, maar in hun beschrijving van wat de persoon doet en zegt, zichtbaar maken hoe iemand zich voelt. Dat vergt een groot inlevingsvermogen, het vermogen om uit de woorden van het personage, uit de handelingen, de gezichtsuitdrukkingen, de gebaren die de schrijver toont, conclusies te trekken, ze al lezend te vertalen naar de abstractere bewoordingen die ‘vertellen’ wat er bedoeld wordt.
Hoe kinderen dit literaire leesvermogen langzaam ontwikkelen, ik wou dat ik het wist, ik wou dat ik het van mezelf enigzins kon navertellen. Maar ik weet het niet, ik kan hier alleen een vermoeden uitspreken: dat het een continu proces is van steeds weer nieuwe boeken uitproberen, van steeds iets meer begrijpen van verhalen waar je eerst geen touw aan vast kon knopen. En dat het daarbij helpt als er mooie, bijondere boeken zijn en dat op die boeken de aandacht gevestigd wordt, zodat kinderen – al proberend – hun eigen smaak kunnen ontwikkelen. Wat ik wel zeker weet, is dat het de moeite loont omdat de wereld van de literatuur daarna voor je open ligt, waar je dingen kunt beleven die je wellicht in je eigen leven nooit zou ervaren. En dat is een groot goed.
Als dit een pamflet was, zou ik nu allerlei dingen eisen:
- dat er een goed, breed en rijk geschakeerd boekenaanbod is, onder het motto: laat duizend bloemen bloeien!
- dat ouders, grootouders, ooms en tantes wegwijs gemaakt worden in dit aanbod,
- dat er op scholen goede klassebibliotheken zijn
- dat meesters en juffen weten wat er allemaal te beleven is in kinderboekenland,
- dat er in elke plaats een bibliotheek met een goede kinderboekenafdeling is
- en dat er met waardering (en niet met dedain) over cultuur, over kinderboeken en hun auteurs en illustratoren gesproken wordt
Al deze dingen meen ik uit de grond van mijn hart.
Maar bovenal ben ik ervan overtuigd dat je elk boek op zijn eigen merites moet beschouwen, op zijn oorspronkelijkheid, op zijn visie, zijn unieke manier dingen te laten zien die misschien wel geheel nieuw zijn voor zijn lezers – daarop mag elk bekroond boek worden beoordeeld, maar niet op de vraag hoe groot het publiek is dat het weet te bereiken.
Het is juist andersom: een bekroning hoort de lezersgroep van een boek te vergroten. En zo hoop ik van harte dat de Woutertje Pieterse Prijs ook dit jaar ervoor zorgt dat het bekroonde boek – welk het ook moge zijn – meer lezers in zijn ban trekt.
Ik dank u voor uw aandacht.