Woutertje Pieterse Lezing 2013 door Majo de Saedeleer

‘Onder het donker de kleuren’ Vetkrijtjes voor cultuuroptimisten

Geachte dames en heren,

Omdat kinderboekenmensen en leesbevorderaars niet alleen maar jeugdliteratuur lezen, mag u de titel van mijn lezing zien als een kleine hulde aan A.F.Th. vander Heijden: ‘Onder het plaveisel het moeras’. Maar jeugdliteratuurmensen en leesbevorderaars zijn het aan zichzelf verplicht optimistischer in het leven te staan dan de beoefenaars van de grote literatuur.

Daarom ‘Onder het donker de kleuren’.

U kent de techniek die men vooral in kindertekeningen aantreft: hij bestaat eruit dat je twee lagen krijt en verf boven elkaar aanbrengt. De onderste laag breng je aan met vetkrijtjes en ze bestaat uit veelkleurige vlakken. Daarboven komt een laag zwarte verf die alle kleuren bedekt. In die zwarte laag wordt de tekening gekrast zodat de kleur weer te voorschijn komt. Het zwart versterkt de felheid van de kleur. Om kleur te zien heb je licht nodig, maar om kleur te waarderen heb je donker nodig.

Toen de Vlaamse Stichting Lezen nog jong was, zo’n goede 10 jaar geleden, voelden we de behoefte aan een soort charter voor onze vereniging, een geloofsbrief. Wat waren onze beweegredenen, waarop zouden we onze acties baseren, waaraan zouden we plannen toetsen, waaraan zou men de acties van Stichting Lezen kunnen herkennen? Het moet 2004 geweest zijn toen ik onze Gouden Regels voor het eerst aan een publiek presenteerde. Het waren er 11. Ongeveer evenveel als er toehoorders in de zaal zaten. Gaandeweg kregen we meer toehoorders en minder Gouden Regels. In onze brochure van 2006 waren ze gereduceerd tot 5.

Een charter is geen wet. We zouden wel een heel starre vereniging zijn als we onze uitgangspunten niet af en toe opnieuw toetsten. (Het is wel eens gebeurd dat ik in plaats van ‘vereniging’ ‘verenging’ typte. Daar moet een mens mee oppassen)

Onze eerste Gouden Regel luidde: ‘Wat je vroeg leert, leer je voor het leven’. Het was de basis voor projecten als Boekbaby’s (bij jullie Boekstart – is dat overigens geen raar woord in het Nederlands? ) en Voorleesweek. We hadden er in presentaties een filmpje bij van een 5-jarige Kim Clijsters, onze toenmalige Vlaamse tennisvedette, met een volwassen racket in haar handen en uit haar mond het plan een kampioene te worden.

Inmiddels is het Boekbaby’s project zo stevig gevestigd dat we er kritisch naar kunnen kijken. Aanvankelijk bestond er geen twijfel over dat het Nederlands de aangewezen taal was voor die eerste ervaringen van kinderen met boeken en verhalen. Vandaag weten we dat niet meer zo zeker. Is het niet beter dat kinderen en ouders elkaar eerst vinden in hun eigen moedertaal wat die ook is en ook als dat niet het Nederlands is?

Een dergelijke vaststelling maakt het leven van een leesbevorderaar niet eenvoudiger. Want een taal is meer dan woorden. Met een andere taal geef je ook een andere benadering van de werkelijkheid mee. En toon je wel voldoende respect als je ouders in een patroon dwingt dat hen niet natuurlijk ligt? Het lijkt bijvoorbeeld niet voor elke bevolkingsgroep even vanzelfsprekend dat je met een kind – dat nog niets terugzegt – praat. Je hoeft niet eens uit een ver land te komen om je anders te gedragen dan de meeste Vlaamse of Nederlandse moeders. Ook Vlaamse en Nederlandse vaders praten doorgaans niet spontaan met baby’s of jonge kinderen. In voorlezen bijvoorbeeld vinden de meeste vaders maar plezier als hun kind reageert en terugpraat.

En daarnaast wordt mondigheid – zoals we die kennen van Nederlandse kinderen – niet in elke gemeenschap evenzeer gewaardeerd. De voorzitter van Stichting Lezen, professor Koen Jaspaert, is zeer beslagen op dit terrein en vertelt graag van een onderzoek waarbij foto’s van mensen getoond werden van wie de mond was afgedekt met een doek. De Vlamingen interpreteerden die foto’s allemaal als: deze mensen zijn monddood gemaakt. De meeste Marokkanen en alle Turken die bij het onderzoek betrokken waren, zagen in deze foto’s een illustratie van de wijsheid ‘spreken is zilver, zwijgen is goud’. Daar staan we dan met onze zorg om taalontwikkeling en de wetenschap dat te veel kinderen de kleuterschool binnenkomen met een woordenschat die honderden woorden armer is dan die van kinderen die opgroeien in een woordcultuur waar thuis wordt voorgelezen. Mogen we – met de beste bedoelingen uiteraard – deze kinderen en deze gezinnen onze cultuur opdringen? Tonen we ten opzichte van hen genoeg respect?

Over cultuurverschillen even terzijde. Ik kan me voorstellen dat een willekeurige buitenlander die hier binnenwandelt zonder al te veel kennis van de Nederlandse literatuur en van de ironie die wij allemaal herkennen en waarderen, vreemd zou opkijken van de tekst van het woeste roverslied dat jullie hier straks enthousiast gaan aanheffen.

Een andere basisregel die we indertijd formuleerden was: ‘Kinderen en volwassenen leven in dezelfde wereld’. Het was een pleidooi om kinderen ernstig te nemen en hen niet af te schepen met alleen maar roze verhaaltjes en dolle avonturen omdat ze net zo vaak als volwassenen geconfronteerd worden met verdriet en gemis. Wij bepleitten dat boeken een prima hulpmiddel kunnen zijn om moeilijke onderwerpen ter sprake te brengen. Dat geloven we nog steeds. Alleen is de samenleving er niet eenvoudiger op geworden.

Korte tijd geleden hadden we in Vlaanderen de kunstenares en activiste Soheila Najand te gast. Zij is van Iraanse afkomst maar noemt zich ook trots ‘Nederlandse’. Ze vertelt wat het betekent om trouw te zijn aan je afkomst zonder starheid maar met veel inlevingsvermogen en in open dialoog. Ze vertelt hoe haar zoontje op een dag thuiskomt van school en vraagt: ‘Hoe lang moet ik nog tweede zijn? Als ik bij mijn vrienden thuis kom, zijn zij de baas en zij bepalen wat er gespeeld wordt, want zij zijn thuis. Maar ook als mijn vrienden hier komen in ons huis zijn zij de baas en bepalen wat er gespeeld wordt, want zij zijn de gasten’.

Soheila Najand bepleit een nieuw cultureel burgerschap en een samenleving van autonome burgers die hun maatschappelijke verantwoordelijkheid nemen en met interne discipline en doorzettingsvermogen denken en dialogeren over democratie, migratie, solidariteit, participatie en integratie.  Ze pleit daar niet alleen voor, ze wijdt er ook haar beste krachten aan.

Zaterdagavond, ik kijk televisie. Een televisieserie gesitueerd in de zestiger jaren in Groot -Brittannië ‘ Inspector Gently’. Een van de hoofdfiguren van deze aflevering is een zwarte man die zijn kinderen vertelt dat hij in de tweede wereldoorlog gevechtspiloot was. In de loop van het verhaal komt aan het licht dat hij altijd een eenvoudige magazijnier is geweest. Is hij een leugenaar? Ja, zegt onze rechtlijnige Westerse moraal. Of kunnen we er begrip voor opbrengen dat hij zijn kinderen iets heeft willen geven waar ze trots op konden zijn?

Nee, die wereld die we voor ogen hebben waarin kinderen én volwassenen samenleven is er niet eenvoudiger op geworden.

Misschien vindt u dat ik ver afwijk van het thema van deze bijeenkomst. Ik kom weer dichter naar de jeugdliteratuur. Een van onze andere basisregels is: ‘Je leert van wie je bewondert’. Kinderen bewonderen hun ouders en hun leraars. Dat is voor die ouders en leraars een bemoedigende gedachte, waar we ze maar vaak aan moeten herinneren vóór die kinderen pubers worden en andere idolen hun opvoeders van hun voetstuk stoten. Deze week is het in Vlaanderen Jeugdboekenweek. Ook Ketnet, de kinderzender van de VRT, besteedt aandacht aan boeken in die week, in de uitzending en op de website. Het item over de Jeugdboekenweek kreeg op de eerste dag 13 likes. Het item over een nieuwe trend die ‘goating’ heet (het komt erop neer dat je in een popsong op een onverwacht moment de stem van de zanger of de zangeres vervangt door het gemekker van een geit) kreeg 840 likes. Om de Jeugdboekenweek aan te kondigen werd een filmpje gedraaid in een bibliotheek en er werden opvallend veel kinderen met een brilletje aan het woord gelaten. Voor de goating was een jonge presentator – een Ketnet wrapper – opgeroepen die aan ADHD lijkt te lijden en heel hard lachte om zijn eigen grappen. Een heel ander soort bewonderd idool dan goed-menende, saaie opvoeders.

Aan kinderboeken kun je doorgaans heel goed de tijdgeest aflezen. In de negentiende eeuw verkondigden kinderboeken de burgerlijke waarden van deugdzaamheid, gehoorzaamheid, matigheid. Of zoals Multatuli het in Woutertje Pieterse schrijft: ‘de papieren perziken der naarstigheid’. In recenter tijden hebben we achtereenvolgens meegemaakt dat de jeugdliteratuur bij voorkeur het roemrijke verleden opriep in historische verhalen, de emancipatie van volkeren, vrouwen en nieuwe samenlevingsvormen bezong, dat fantastische verhalen de werkelijkheid inkleurden, en op dit  ogenblik dat kinderboeken die vooral willen amuseren de markt overspoelen. Lichte kost. Tekenend vind ik overigens dat ook de leesbevordering graag en vaak de term ‘leesplezier’ hanteert. Het is een kreet die licht fout begrepen wordt, vrees ik. Plezier roept te gemakkelijkfun op, leeghoofdige lol, vrijblijvende spanning, gemakkelijk spel, clichés en gegiechel en op papier veel uitroeptekens. Vraagt een tijd die we als ‘moeilijk’ ervaren om dat soort ontsnapping?

Misschien komen de meeste jongeren (en in één adem: de meeste mensen) vandaag de dag op eigen houtje enkel tot de ‘gemakkelijke’ boeken, de bestsellers, de hypes:  simpelweg spannend en/of grappig. Niemand die het hen kwalijk kan nemen. Het is niet hún falen als ze niet verder komen, maar het onze. Als wij als leesbevorderaars – de Franse Michèle Petit gebruikt het woord ‘passeur’ wat naast smokkelaar en drugskoerier ook veerman betekent – een boek aanbieden, moet het -vind ik – de moeite waard zijn. Misschien is het niet meteen en helemaal te doorgronden,  maar wij hebben dan ook een hele vloot aan veerbootjes en boeien, aan geheime paden, sluipwegen en trucs om ons vrachtje bij zijn bestemmeling te brengen: diegene die op dit boek zit te wachten, diegene die zich herkent in dit boek, diegene die het naadloos past, diegene die erdoor opgetild wordt, getroost misschien, geprikkeld hopelijk. Want het soort boeken dat wij, kinderen of volwassenen, vandaag nodig hebben om te groeien tot vrije mensen die kritisch zijn maar niet bang, opent onze ogen, wekt onze nieuwsgierigheid, prikkelt denken en doen, stimuleert solidariteit, nuance en bereidheid tot veranderen . Die boeken zijn geestig in de brede zin van het woord. En denk niet dat ze saai zijn. Ze zijn heel dikwijls op een intelligente manier grappig.
Ik heb me voorgenomen dat ik het c-woord waar alle nieuwsmedia bol van staan, tijdens deze lezing niet in de mond zou nemen. Ik ben ook opgehouden met al die krantenberichten te lezen waarin staat dat toneelgezelschappen acteurs ontslaan, dat de boekenverkoop daalt, dat een veilinghuis de deuren sluit, dat een museum enz. Ik ben al die verloren percenten en die min miljoenen zat.

Als er bezuinigingen aangekondigd worden, moeten we ‘van onze neus maken’ (dat is Belgisch-Nederlands), opspelen, alle argumenten aanhalen, schreeuwen tot we schor zijn. Dat is onze dure plicht.
Maar als blijkt dat we het niet halen met ons protest moeten we het geweer van schouder veranderen. Niet zoals dat te vaak gaat in barre omstandigheden als bedelaars onder elkaar mekaar benijden en elkaar de geringe opbrengsten betwisten. Kunnen we niet meer samenwerken? Laten we erover nadenken of de manier waarop we het altijd gedaan hebben, wel de beste is. Hoe vaak gebeurt het niet dat als de eerste optie niet haalbaar is, het alternatief uiteindelijk sterker blijkt. We mogen en moeten woedend de besnoeiingen bestrijden. Maar laten we al onze vindingrijkheid aanboren. Niet omdat we het eens zouden zijn met wie roept dat cultuur maar franje is, luxe, een kers op een inmiddels oudbakken taart, maar juist omdat we cultuur onmisbaar vinden, omdat we onze verantwoordelijkheid ernstig nemen en weigeren te geloven dat geld het allerbelangrijkste is.

Winston Churchill kreeg tijdens de oorlogsjaren toen hij de Britse eerste minister was van zijn adviseurs te horen dat de verhoogde uitgaven voor defensie bezuinigingen op cultuur vereisten. Churchill zou daarop geantwoord hebben: ‘Waar vechten we dan nog voor?’

We staan niet in de schoenen van een premier en er rolt niet elke keer als we onze mond opendoen een rake one-liner uit, maar ik heb het van Annie M.G.Schmidt onthouden ‘Zeur niet!’
We laten ons niet wijsmaken dat de literatuur er niet toe doet en dat andere – lichtere- media haar verdringen. Integendeel,  andere media zijn de literatuur schatplichtig. Een gedicht van Wislawa Symborszka inspireerde cineast Kieslowski voor zijn film ‘Rouge’. Maar ook populaire films als ‘Life of Pi’, ‘The Hungergames’, ‘We Need to Talk about Kevin’, ‘Les Misérables’, ‘Anna Karenina’, ‘The Hobbit’, de talloze verfilmingen van Jane Austen en Charles Dickens zijn allemaal op een boek gebaseerd. Sla er Google eens op na. Daar vindt u maar liefst 200 pagina’s met films waarvan het scenario teruggrijpt naar een boek. En in die lijsten komt James Bond niet eens voor. Of luister op zondagochtend eens naar Songbook op VRT Radio 1. Daar hoor je tussen 9 en 10 uur John Cale, Sinéad O’Connor, Tom Waits, Nina Simone, The Cure, The Dead Milkmen, .. allemaal met muziek geïnspireerd door literatuur.

Vorige week hebben we in Vlaanderen de Cultuurprijs voor Jeugdliteratuur uitgereikt – in Nederland de Staatsprijs voor Jeugdliteratuur, de Theo Thijssenprijs – aan Els Beerten voor haar boek ‘Allemaal willen we de hemel’. Het was een viering zoals het hoort,  met trompetmuziek – wie het boek gelezen heeft, begrijpt waarom – met mooie toespraken en aandacht voor de vertalingen. Maar het mooiste was een gesprek over het boek met vier lezers. Lezeressen – het waren allemaal meisjes – tussen 13 en 15 jaar. Ze hadden het over heldendom en hoe ze zichzelf maten aan de helden van het boek. Ze hadden het over hun verwachtingen van het boek en over hun favoriete passages, over de afloop die lang niet ‘happy’ is en dat volgens hen ook niet kón zijn, over de momenten dat hun adem stokte en dat ze de personages uitscholden. Ze hadden vragen voor de auteur en ze luisterden heel aandachtig naar elkaar. Dat gesprek zal voor mij – dat weet ik nu al – één van de belangrijkste professionele ervaringen van het jaar zijn.
Vorige week hebben we bij mijn huis een beuk moeten vellen die vele tientallen jaren oud was. De boom was ziek geworden omdat hij het asfalt van de weg en de herhaalde werkzaamheden aan de gasleidingen bij zijn wortels niet verdroeg.

Er staat nu een soort totempaal bij mijn huis en de mannen, de klimmers, de acrobaten, die met touwen en musketons gezekerd tot in het topje van de boom klommen en die de boom stukje bij beetje en gecontroleerd gekapt hebben, hebben nadat ze de klus geklaard hadden, zonder dat we erom vroegen, uit een groot stuk hout van de stam liefdevol een bankje gezaagd. Ik had liever de boom, maar de vier meter hoge totempaal die achterblijft is machtig en het bankje is uitnodigend. We hebben een groot stuk donkere stam laten liggen waarop een bonte, nieuwe biotoop kan ontstaan waar we erg nieuwsgierig naar zijn.

Majo de Saedeleer
Amsterdam, 7 maart 2013

Naar boven