Woutertje Pieterse Lezing 2011 door Lisa Kuitert

De Woutertje Pieterse prijs is een mooie prijs, het is de enige jeugditeratuurprijs die genoemd is naar een personage uit een boek. Het zou mooi zijn als de prijs dan ook nog bestond uit een boek, liefst uit Multatuli’s Woutertje Pieterse  natuurlijk . Boeken zijn favoriet als geschenk, ook afgelopen december weer stond – in elk geval bij vrouwen – bovenaan de lijst van gevraagde cadeaus:  een boek.  En wat krijgt een pasgeboren baby van de kraambezoekers, behalve de geijkte sokjes of slabbetjes? Een boek, badboek, blokboek, knisperboek.  Misschien lijd ik aan beroepsdeformatie, maar ik zie daar iets moois in. Als je een kind een boek geeft, dan geef je het een beetje ontwikkeling.

Mijn favoriete passage uit Woutertje Pieterse is de openingspassage, waarin Wouter een boek huurt bij een winkelbibliotheek in de Hartenstraat. Hij heeft er een bijbeltje aan opgeofferd, zo graag wil hij Rinaldo Rinaldini’s Glorioso lezen. Deze gothic novel, die in afleveringen verscheen, als een soort soapverhaal, was in het Nederlands vertaald door J.J. Goeverneur. Hem kennen we van bewerkingen van Piet de Smeerpoets en Meester Prikkebeen.

Woutertje wilde het avonturenverhaal lezen en doet de deur van de leesbibliotheek open.

“- Wat maal je daar toch, jongetje? Mot– je wat, kom in. Anders, ga heen.

Nu moest Wouter wel binnengaan, of hij had afstand moeten doen van Glorioso.  Want de man die, bukkende over de toonbank, zich als een alikruik omwrong om de deur te openen en onze held die woorden toe te grauwen, had geen gezicht dat uitlokte tot terugkeren, als-i eenmaal toornig was gemaakt door doelloos ‘malen’ aan de deur. […]

-Glorioso asjeblieft, m’nheer, en hier  ..

Hij haalde z’n machine infernale voor den dag.

-En hier is geld… […]

De boekeman scheen zich ‘gedekt’ te achten door de neergelegde veertien stuivers. Althans hij nam uit de kast ’n deeltje dat, vet en belezen, op omslag en bladzijden tekens droeg van veel onzindelijk genot.’

We hebben hier te maken met de typische negentiende- eeuwse lectuurvoorziening van de leesbibiotheek, het commerciële zusje van de openbare bibliotheek – een variant overigens die nog tot ver in de 20e eeuw bleef bestaan, zij het op den duur vooral nog voor strips en pockets. De passage over Glorioso is een van de weinige ooggetuigenissen over winkelbibliotheken in Nederland. Er moeten er honderden hebben bestaan. Iedere straat had zijn eigen leesbibliotheek. We moeten ons niet te veel bij zo’n bibliotheek voorstellen, vaak was het de bakker of de slager die ook wat boeken verhuurde, soms zat het in bij een boekhandelaar.

Boeken waren in de 19e eeuw duur. Te duur voor een jongen zoals Wouter om ze te kunnen kopen.  Vooral romans waren duur, en bovendien waren romans niet ‘nuttig’. Een roman kocht je niet, als je die per se wilde lezen dan huurde je ‘em.  Een boek kostte gemiddeld zo’n 1 gulden, en dat kwam overeen met het dagloon van een ongeschoolde arbeider. Een fortuin kortom. De  inkomensverschillen waren echter zo groot dat het voor een jonge juffrouw of dominee helemaal niet te duur was om boeken te kopen, zeker niet tegen het eind van de eeuw. Maar voor mensen uit de derde stand, klasse vier, 6 hoog achter enzovoorts, was het wel te duur. En dan was de leesbibliotheek een prima alternatief.

Wouter had zijn Nieuwe Testament verkocht om de 14 stuivers te kunnen betalen voor het huren van Glorioso – zozeer snakte hij naar het lezen van dat boek. Ik denk dat we ons anno 2011 nauwelijks kunnen voorstellen hoe een rijkdom het hebben van een boek was, in de negentiende eeuw. Het kan niet anders of de schaarste aan boeken, maakte het bezit ervan nog verleidelijker.

Multatuli’s Woutertje Pieterse is op de keper beschouwd,  een lofzang op ‘het boek’. Als je de hele roman – al is dat wat moeilijk om het zo te noemen, het werk is immers niet afgemaakt – herleest valt op hoezeer het boek over lezen gaat. Wouter leest voortdurend, hij is een jongen die zich al lezend opwerkt.Hinauf-leest. Er  komen in het verhaal veel boeken, vreemde boeken ook, voor het voetlicht, behalve Glorioso bijvorbeeld de Werken van ’t dichtlievend genootschap…… Verhandeling over de spellingReglement op de brandwachtGeschiedenis van Jozef, doorHulshoff…. De brave Hendrik…Vader Jakob onder zyne kindertjesPreêken van domineHellendoorn… Kathechismus van idem… Hoornsliedeboek…dit zijn de boeken uit het bibliotheekje van Stoffel, Wouters geleerde broer, die derde ondermeester aan de stads-tussenschool is. Voorts een almanak met een verhaal over de Inca’s, Floris de Vijfde van Bilderdijk enzovoort.

Een jongen uit de ‘Burgerstand, IIIeKlasse, zevende onderafdeeling’ kreeg natuurlijk geen zakgeld. Het was met andere woorden voor een arme drommel zoals Wouter niet goed mogelijk om zelf een boek te bezitten. Daarom huurt hij er een. De enige manier voor Wouter om wel een boek in eigendom te krijgen, de enige legale weg, was door een boek te verdienen.

Het was eeuwenlang  een algemeen erkend gebruik dat een kind door braaf te leren en op school te excelleren een boek cadeau kreeg. Zo’n boek heette een ‘prijsboek’.  Zo verzucht de kleine Daantje in een vers van Hyroniemus van Alphen dat hij niet goed genoeg zijn best gedaan heeft:

‘Dat boek met mooie prentjes,

Met groene zijde lintjes,

Waar naar ik zo verlangde,

Heeft Jantje nu gekregen;

Om dat hij ’t best kon schrijven,

En ’t vlugst was in het lezen.’

En ook bij Wolff en Deken jubelt een kind:  ‘Ik ben zo blijde, Ik heb een prijs, Moeder lief, op school gekregen, ik ben zo blij , ik heb een prijs!’

En wat is die prijs:

‘Moeder, ’t is een Testament,

En ik kreeg ’t van een Diaken;

Moeder ’t is een Testament,

‘k Weet niet of gy het wel kent:

Maar oom Pieter heeft het ook,

‘k Heb er toen wel in gelezen;

Ja het zal dat zelfde wezen.’

Die boeken kregen de brave kinderen cadeau van de school, maar ook van andere instellingen zoals het Nut.  Het prijsboek was gewoonweg een begrip. Bij de Latijnse scholen hoorde het tot de vaste rituelen, dan werd elk halfjaar aan de twee beste leerlingen zo’n ‘prijsboek’ gegeven.  Dat kon een verhalenbundel zijn, of een handboek voor verdere studie. De traditie om prijsboeken te geven aan de beste leerlingen, bleef niet tot de lagere scholen beperkt, ook op de Middelbare school kwam het voor. Opvallend is dat prijsboeken over het algemeen bijzonder mooi vormgegeven waren. Het waren boekjes met goudopdruk, netjes gebonden, soms zelfs goud op snee. Voor verzamelaars vormen ze nog altijd een dankbaar onderwerp.

Het is goed om even stil te staan bij de gedachte dat het standaardcadeau bij zulke gelegenheid een boek was. Niet een speelgoedje, niet een bal of snoep, nee, een boek. Het wérkte kennelijk, eeuwenlang, maar toch is het eind negentiende eeuw op de meeste scholen afgeschaft, onder meer om pedagogische redenen.  Belonen helpt wel, maar het is niet altijd degene die de hoogste cijfers behaalt die ook het hardst gewerkt heeft. Tja.

Toch heeft het boek als cadeau, als beloning, wel zijn rol kunnen behouden.  Ik denk dat menigeen zich zal herinneren welk boek hij of zij in zijn jeugd cadeau kreeg.  Ik ook. Het eerste boek dat ik kreeg (althans voor zover ik me herinner) was meteen een schot in de roos, het was een prachtig prentenboek over de Wolf en de zeven geitjes.  Helemaal op rijm. We konden het thuis in koor opdreunen:

“Ma  Geit, die even uit moet gaan,

spreekt bij de deur haar kinderen aan:

“De deur goed met de ketting sluiten,

dan blijft de boze Wolf er buiten.

Zo gauw ik kan kom ik weer hier,

Mijn poot herken je door de kier.’

We rilden bij het lezen van dit enge verhaal, want de wolf komt en eet de geitjes op, maar hij valt in slaap, moeder geit knipt de buik open –gruwelijk – en gelukkig kunnen de geitjes er weer levend uitkruipen. De wolf moet naar het ziekenhuis – dat dan weer wel. De tekst was van J. Kist, plaatjes van E.M. ten Harmsen van der Beek die we kennen van Tiels Flipje. Dat ik het boek nog heb, zegt genoeg. Al die jaren heeft trouw in mijn kast gestaan – al keek ik er nooit meer in natuurlijk. Maar toen ik het na al die jaren weer opensloeg om het aan mijn eigen kind voor te lezen, was ik toch even geschokt. Het boek bleek namelijk een pr-boek van levensverzekeringsmaatschappij Nillmij, gratis aangeboden aan ouders die daar een verzekering hadden lopen. Ook in de jaren ’60 waren boeken duur, dus dit geschenk zal in menig gezin met gejuich zijn begroet. Een ander boek dat grote indruk op mij maakte en dat ik ook al die jaren heb bewaard, is dit eenvoudige Prisma-pocketje. Het heet Nieuwe belevenissen van het theelepelvrouwtje, geschreven door Alf Proysen. In mijn herinnering was het van mij en van niemand anders. Het was mijn lievelingsboek – maar wat blijkt als ik het opensla? Het was van mijn zus. Alweer een kleine deceptie. Toch blij dat ik het bewaard heb, en ook dit boek heeft bij mijn eigen kind een tweede leven gekregen want hij vind het ook ontzettend leuk. Het bezit van een boek, een boek dat je je leven lang meezeult, dat je tenslotte weer aan een nieuwe generatie voorleest, dat is meer dan nostalgie, daar gaat een stukje van jezelf in mee.

Een boek voor jonge kinderen is nog altijd een fabelachtig mooi geschenk. Kinderboeken zijn vrijwel altijd cadeaus omdat kinderen meestal niet zelf boeken kopen. De boekenmarkt is daar ook op ingericht, er is altijd cadeaupapier, er zijn boekenbonnen om te geven, enzovoorts.  Kinderen worden gestimuleerd een klein bibliotheekje van geliefde boeken te verzamelen. In veel boeken staat immers op de titelpagina ‘dit boek is van…’ en daar mag de kleine lezer zijn eigen naam invullen.

Onlangs nog schreef Christiaan Weyts een fraaie column in De Groene Amsterdammer, waarin hij het heeft over zijn kind – een peuter nog –  die in de bibliotheek op de boekenkasten afloopt en de boeken eruit trekt.  Een boek is voor de kleine Weyts een ding. Het is een zintuigelijk genot om de boeken te pakken, de bladzijden te zien en om te slaan. Een boek is een realiteit, een ding dat bestaat.

Maar nu wordt ons ingewreven dat we naar een nieuwe beleving van boeken toe moeten. Een papieren boek is ouderwets, de bibliotheken stoten ze af. We moeten allemaal om, we moeten overstappen, op ebooks. En je bent een oude sok als je daar anders over denkt.

Iedereen heeft een mening over ebooks, en als je goed luistert dan hoor je dat het vooral de niet-lezers en de fabrikanten zijn die schreeuwen dat we om moeten. Al die dure boeken: weg ermee, digitaal heeft de toekomst, luxe apparaatjes, gadgets, dure merken, dat moet je hebben. Wij, de volwassenen van nu, hebben gelukkig de luxe te kunnen kiezen voor een papieren boek of een ebook, en wat dit betreft ben ik al ‘om’. Boeken die ik voorheen leende in de bibliotheek, die lees ik nu dikwijls op de e-reader. Boeken die ik voorheen kocht, die koop ik nog steeds. U en ik, wij kennen het papier. Maar de lezers van de toekomst, de kinderen die nu geboren worden, die wordt niets gevraagd. Wat ebooks voor gevolgen gaan hebben voor jonge kinderen, voor het lezen van onze klassieke jeugdcanon, voor de sfeer van het cultuurgoed, het vasthouden van eeuwen beschaving in een klein compact pakketje bedrukt papier – daar heeft niemand het over. Is er iemand die denkt dat het lezen van Brief voor de koning op een plastic apparaatje hetzelfde effect gaat hebben als het lezen van dat boek, op papier?

Het papieren boek kun je na lezing in je kast te zetten, als een trofee. Als je tien bent, dan is het lezen van zo’n boek iets heel speciaals. Je schrijft je naam erin, voegt er je huisadres aan toe, plaatsnaam, Nederland, Europa, Wereld, Heelal. Iedereen zal weten dat het JOUW boek is, en inderdaad, veertig jaar later staat het nóg in je boekenkast – of in die van je zusje natuurlijk. In het e-tijdperk krijgt een kind een app, of een bestandje, of alleen maar een link. Een ebook is ‘niks’. De overheid heeft naar mijn idee terecht een onderscheid gemaakt tussen papieren boeken en ebooks. Het papieren boek is een cultuurproduct, het ebook is een dienst, een service. Dat dit gevolgen heeft voor de BTW, dat is jammer en zou voor mij niet hoeven, maar in essentie kan ik me in het onderscheid vinden. Boek is product, ebook is dienst.

Internetgoeroes en ICT-fabrikanten kunnen niet wachten tot we allemaal aan het plastic infuus liggen. Als je deze mensen mag geloven, zijn we allemaal beter af met ebooks. Zou het werkelijk? Wat gaan kinderen doen als ze een Ipad hebben, met een boek erop? Ik denk dat ze de verleiding niet zullen weerstaan, en snel naar internet gaan om leuke spelletjes en filmpjes op te zoeken. Je ziet het boek niet meer, en: uit het oog uit het hart. Maar, zeggen de goeroes, we gaan de boeken ook veel leuker maken. We gaan De Brief voor de Koning met allemaal leuke bewegende beelden optuigen, er komen spelletjes bij, en achtergrondinformatie, en je kunt doorlinken naar webpagina’s voor muziekjes en filmpjes. Tsja. Wat stelt lezen dan nog voor, denk je met je boerenverstand. Lezen was toch juist je in opperste concentratie kunnen verliezen in andermans wereld. Lezen, was toch denken met andermans hoofd? Boeken lezen, zo blijkt keer op keer uit onderzoek, is van cruciale invloed op de schoolgaande jeugd. Wie boeken leest, komt hogerop, ontwikkelt zijn geest, wordt een denkend, een ruimdenkend mens.

Geachte toehoorders, ik moet toe naar een afronding, en u denkt misschien dat ik met een oplossing kom. Dat is niet zo, want de digitale ontwikkelingen zullen gewoon verder gaan, daar helpt geen Woutertje Pieterse-lezing tegen en laten we eerlijk zijn: we hebben er ook baat bij. Maar wel zou ik willen benadrukken dat we voorzichtig moeten omspringen met onze boekcultuur. Dat we het boek niet uit het openbare leven moeten laten verdwijnen, dat we boekwinkels moeten koesteren, dat open opstellingen in bibliotheken moeten blijven bestaan, dat er kasten moeten uitpuilen met kinderboeken, mooie glanzende, kleurige kinderboeken, dat die boeken moeten worden geschreven en uitgegeven, en dat we daar niet lichtvaardig over moeten doen. Dat we de mensen die ze maken moeten belonen met prijzen. En dat we in elk boek een prijsboek moeten zien.

Ik dank u voor uw aandacht.

Naar boven