Woutertje Pieterse Lezing 2010 door Bibi Dumon Tak

De opgejaagde pen

Mijn eerste woedeaanval kreeg ik toen ik zes jaar oud was. Er heerste een doodse stilte in het klaslokaal. We moesten rekenen. Op mijn telraam bevonden zich twintig kralen, tien aan iedere zijde.
Wie klaar was mocht zijn schrift inleveren en iets voor zichzelf gaan doen. Het werd steeds onrustiger in de klas. Steeds meer kinderen om mij heen pakten hun tekenschrift terwijl ik verwoed de kralen heen en weer schoof. Het leek op een goed moment of ze een eigen leven gingen leiden. Dat die kralen uit zichzelf over het metalen stangetje begonnen te kruipen. Dat ze als magneetjes naar elkaar toetrokken of elkaar afstootten waardoor ik telkens in de war raakte bij het tellen.
Ik voelde hoe mijn hart door de groeiende paniek steeds sneller ging kloppen. Ik zag hoe de andere kinderen naar mij keken en daarna hun kleurtjes uit hun laatje namen. Ik hoorde hoe de juf mijn naam riep en zei dat ik nog vijf minuten had.
Ik zag heel veel cijfers en heel veel kralen. Ik zag tekens die dansten op het papier. Plussen en minnen en issen.
Ik merkte dat ik de nog enig overgebleven rekenaar was.
Iedereen tekende.

De juf keek de schriftjes na, en toen ze daarmee klaar was zei ze dat iedereen zijn mandarijntje mocht pakken. Ik mocht dat niet. Tegen mij zei ze dat ik moest opschieten.

Vanuit de diepte voelde ik iets ongetemds naar boven komen. Een donkere en niet tegen te houden woede. Ik kon niet meer helder denken. Dat kon ik daarvoor al niet, anders had ik die sommen wel opgelost.
Ik pakte het telraam in mijn ene hand en trok met mijn andere de stalen stangetjes los en smeet alle kralen door het lokaal. Ze vlogen als kogeltjes over de tafels heen. Hier en daar kreeg een kind er een in het gezicht. Niemand zei iets. Ik zat in een cocon van stilte en stuiterende balletjes die in slow motion tot stilstand kwamen in het stof onder de radiatoren.
Duizend kraaltjes en honderd kinderen en een klaslokaal zo groot als de aula van de school. Zo voelde het toen de juf mij dwong alles weer bij elkaar te zoeken. Ik kroop over de vloer en volgde de vingers van de kinderen die me wezen op de kralen die naar alle uithoeken van het lokaal waren gerold.

Dat kwam er nou van als je niet mee kon met de rest.
Maar ik kon niet altijd mee, toen niet, en nu nog steeds niet.

2009 was een rumoerig jaar. Een jaar waarin kinderboekenschrijvers hun stem verhieven. Ze spraken over dingen waarbij ik eigenlijk nooit had stilgestaan. Een tropisch eiland noemde Sjoerd Kuyper de kinderboekenwereld ooit. Hij herhaalde dat nog maar eens tijdens de Annie M.G. Schmidtlezing van vorig jaar. Niet omdat hij er zo gelukkig was, maar om mee te delen dat het eiland wat hem betreft had opgehouden te bestaan.
Ik schrok me dood.

Ik zat er nog maar pas. Ik begreep direct na aankomst uit alle verhalen wel dat het er voor mijn tijd nog veel tropischer aan toe was gegaan, maar desondanks vond ik het er  warm genoeg om te blijven.
Ik was net een beetje gewend aan mijn nieuwe habitat toen zij die konden rekenen het eiland alweer begonnen te verlaten.
Voor sommigen bestaat dat eiland dus niet meer. Ik durf het daarom bijna niet hardop te zeggen, maar voor mij bestaat het nog wel. Het zal ermee te maken hebben dat ik, zoals vaker in mijn leven, de langzaamste leerling ben van de klas.
Bijna iedereen zit inmiddels mandarijntjes te eten op het vasteland terwijl ik me nog in de verlammende hitte en verblind door de zon tussen de palmbomen bevind met stapels royaltyrekensommen onder mijn neus. Heb ik nu wel of geen modelcontract. Wat is in godsnaam een backlist? Heb ik er een? En zo ja, wat staat er dan op? En heb ik eigenlijk geen recht op een pensioen? En waarom zijn kinderboeken zoveel goedkoper dan boeken voor volwassenen waardoor ik minder royalty’s ontvang? Royalty’s waarvan ik bovendien een deel moet afstaan aan de illustrator?

En dan te bedenken dat ik aan die hele e-book discussie nog niet ben toegekomen. Uit ervaring weet ik dat er dan weer een boel ongetemde gevoelens naar boven zullen komen. Ik ben de kluts kwijt. En het ziet er niet naar uit dat ik die kluts gauw zal vinden. Tenzij ik van dat misleidende eiland afstap. Maar hoe? De boot is al lang vertrokken, en de kralen ook.
Ik moet bekennen dat het leven hier sindsdien een stuk rustiger is geworden zo zonder telraam en zuchtende klasgenoten. Ik weet het: domheid kent haar prijs. Vandaar dat ik toch maar weer ben gaan rekenen. Zonder telraam dit keer, want daar komt alleen maar gedonder van, maar uit mijn blote hoofd.

Ik wil helemaal niet zielig overkomen maar alles wat me op school werd verteld ging mijn ene oor in en het andere direct weer uit zonder mijn hersens te passeren. Maar ik was niet gek natuurlijk. Ik wilde uiteindelijk toch weten hoe het allemaal zat in de wereld  dus haalde ik thuis in mijn slakkentempo alles in: wiskunde, geschiedenis, het hoe en waarom van het zoutgehalte van de verschillende wereldzeeën, Duitse naamvallen, de Tachtigers, het smeltproces van edelmetalen. Alles. Toen ik daarna de diploma’s in handen had die bewezen dat het toch nog goed was gekomen met mijn hersens gebeurde er lange tijd niets heuglijks meer.

Tot mijn eerste boek acht jaar geleden met een denderende klap op de deurmat viel. Wat was ik blij. Ik had uitgeverij Querido wel geld toe willen sturen als dank voor het publiceren van mijn koeienboek. Ik had er lang aan gewerkt. Het was een soort, hoe zal ik het noemen, proeve van helder denken. Want dat was nu juist mijn probleem, dat ik altijd maar in blinde paniek dingen zei die er niet toe deden. Maar nu had ik dan eindelijk bewezen in staat te zijn dingen te kunnen verwoorden die even daarvoor nog als onstuurbare gedachten door mijn kop heen joegen.

Er volgden meerdere boeken. En stuk voor stuk brachten ze me op paden waarover ik nooit eerder had gelopen. Spannende paden vol rotsige stenen en stenige rotsen. Ik struikelde veelvuldig en stond weer op en liep van slachthuizen naar proefdierlaboratoria, van drugshonden naar jeugdgevangenissen. Ik wilde schrijven, ordenen, en berichten sturen aan de lezer over dingen die er voor mij toe deden, opdat ik later zeggen kon: ik heb mezelf tot de laatste vezel binnenstebuitengekeerd.
En toen kwam dus die onrust vorig jaar. En ik dacht na eindeloos gereken, ja, het is inderdaad niet eerlijk verdeeld. Mijn bankrekening is al jaren een holle grot waarin de echo vervaarlijk hard klinkt als er weer eens een paar stuivers in vallen. Mijn oeuvre slinkt eerder dan dat het groeit. Van de jaarlijkse royalty’s koop ik treinkaartjes, vliegtickets, benzine en flessen whisky om de mensen te kunnen spreken die ik nodig heb voor mijn volgende boek. Non-fictie krijg je niet cadeau. Het is oneerlijk, en het klopt van geen kanten. En waarom moet ik bovendien altijd maar horen dat nog nooit iemand van mij heeft gehoord?
‘Ha daar hebben we de stagiaire,’ zei een schooldirecteur laatst tegen me toen ik voor een lezing kwam.
‘Nou,’ zei een bibliothecaresse in haar Toyota Starlet toen ze me onlangs van een niet nader te duiden station kwam halen, ‘ik ben benieuwd, want ik heb nog nooit van je gehoord, maar we hebben het er gewoon op gewaagd.’

Vorige maand kwam ik vanwege een treinvertraging te laat op een school in Tilburg. Ik klopte hijgend op de deur van het klaslokaal van groep 7.  Alle kinderen zaten al in een kring. Ze keken verheugd op toen ik binnen kwam. Maar direct daarna draaiden ze zich teleurgesteld weer om. Ik was vast een leesmoeder. Je zag het ze denken. Ik was niet de persoon op wie ze wachtten. Ik probeerde nog een opgewekt ‘Hallo!’, maar ik begreep hun reactie toen ik zag wat er op het schoolbord stond geschreven: Welkom Thijs Goverde.

Ze moesten het die ochtend met mij doen. De juf was zo teleurgesteld dat er geen schrijver in ridderpak kwam dat ze alle kinderen naar de aula liet gaan om alvast hun fruithapje te gaan eten. Ik bleef achter in het  lege lokaal. Op een versierde stoel, met de welkomstwoorden bedoeld voor Thijs priemend in mijn rug.
Van al deze zaken zinkt de moed je in de schoenen. Je gaat denken: waarom doe ik dit nog? Hoezo tropisch eiland. De Zuidpool, dat is waar ik zit.

Ik begon langzaam te koken. Daar was mijn woede weer, gevoed door een portie zelfmeelij waar je niet goed van werd. Iedereen kreeg in die luttele seconden de schuld. Zat ik echt op de Zuidpool dan zorgde de hitte die ik produceerde voor de totale verdwijning van de Antarctische ijskap.

In de eerste plaats kreeg de uitgeverij de schuld, die ik bij mijn eerste boek nog had omhelsd, vanwege z’n krenterige royalty’s. Daarna alle boekverkopers waar dan ook ter wereld die altijd anderen in stapels bij de kassa legden. En het publiek niet te vergeten, dat me niet kende maar desondanks, als een gulzig monster, steeds weer nieuwe boeken eiste. De NS natuurlijk, omdat het altijd koud was op de perrons van Hoogezand-Sappemeer, Venray en Kapelle-Biezelinge als ik er door de SSS, natuurlijk alleen maar op de regenachtige dagen, op uit werd gestuurd. En de SSS zelf niet te vergeten, die rotzakken, die mij altijd expres naar allerlei onbereikbare plekken stuurde waar anderen weigerden heen te gaan. Ik haatte ook alle kinderboekenschrijvers die ouder waren dan ik, want die hadden het echte tropische eiland nog meegemaakt. En alle schrijvers die jonger waren, want zij kwamen sowieso beter tot hun recht op een tropisch eiland. En wat te denken van alle schrijvers voor volwassenen, dat waren ook een stelletje ratten, omdat die in de media veel meer aandacht kregen dan wij. En het geldbedrag voor de prijzen dat ze ontvingen was ook veel hoger. Als je bij kinderboeken nog over prijzen kon spreken, want die verdwenen tegenwoordig ook als sneeuw voor de zon.  En als druppel, last but not least kreeg natuurlijk ook Thijs Goverde de schuld, want hij had me zojuist, in maliënkolder, vanaf zijn paard, met een dolksteek in de rug, verraden en vermoord.

Mijn slakkenhersenen maakten overuren in dat bedompte klaslokaal. Terwijl die kinderen mandarijntjes aten in de aula, kronkelde ik alle kanten op. De tijd stond stil, en ik ook omdat ik verstrikt was geraakt in mijn eigen slijmerige slakkenspoor. Ik dacht terwijl ik wanhopig spartelde en intussen ook nog naar de ingewikkelde breuken van groep 7 op het bord keek: waar was je ook alweer begonnen, slak? Bij één plus één toch?
Waarom werd je ook al weer schrijver? Waarom koos je dit prachtige vak?
Om rijk te worden?
Om eerlijk behandeld te worden?
Om beroemd te worden?
Om in hoge stapels rond een pilaar in een boekwinkel te liggen?
Om prijzen te winnen?
Om met je smoel op tv te komen?
Om gerecenseerd te worden?

Blijf op je tropische eiland, en tel je zegeningen, zei ik tegen mezelf terwijl het zweet van mijn voorhoofd op het linoleum gutste.
Dus nu zit ik daar nog steeds, op dat eiland. Niet omdat ik dom ben, of bang of naïef, niet omdat ik het niet eens ben met alles wat er tot nu toe werd gezegd, maar omdat ik me wil bezighouden met datgene waar ik gelukkig van word: schrijven. Schrijven zonder te worden opgejaagd.

Wil ik een mooi inkomen hebben, dan schreef ik ieder kwartaal een nieuw boek, want zo lang ga je als kinderboekenschrijver tegenwoordig mee: een kwartaal. En nu kan ik de boekhandelaren wel de schuld geven, of de uitgever, of het publiek, of de schrijvers voor volwassenen, of Thijs Goverde, maar daar help ik niemand mee, en mezelf al helemaal niet. Behalve dan in de put. En zie er dan maar eens uit te komen. Als slak.

De kindertjes van groep 7 kwamen terug in de klas. Ik schreef mijn naam onder die van Thijs op het bord en begon te vertellen. En leuk dat het werd! Ik beantwoordde daarna alle vragen die eigenlijk voor Thijs waren bedoeld. Ridders verving ik door rotjongens, paarden door koeien en het kwam helemaal goed. Ik weet zeker dat Thijs dat ook zou hebben gevonden. Alleen de juf, die kwam die ochtend niet meer over haar teleurstelling heen, maar ik zat daar toch niet voor haar?
Je hoort kinderboekenschrijvers wel eens getergd zeggen dat ze niet serieus worden genomen door volwassenen. Dat klopt, dat worden we ook niet. So what?

Als ik maar serieus word genomen door de kinderen voor wie ik schrijf. En reken maar dat dat gebeurt. Wat kan mij al die volwassenen dan schelen? Wel eens op het boekenbal in maart geweest? Verschrikkelijk. Dat van oktober is honderd keer leuker.

Lezingen houden voor volwassenen? Ik bibber bij voorbaat. Ik sta hier alleen, omdat ik mezelf heb voorgehouden dat het publiek hier in de zaal bestaat uit volwassenen met een kinderhart.
Schrijvers voor kinderen zijn van een andere soort dan schrijvers die schrijven voor volwassenen. We zijn familie, zelfs van hetzelfde geslacht, maar meer ook niet.
‘Mevrouw Laps, je bent een zoogdier,’ zei Stoffel, de broer van Woutertje Pieterse.
Ik zeg: ‘Wij schrijvers zijn ook allemaal zoogdieren. Gewerveld, warmbloedig, levendbarend, en in meer of mindere mate bedekt met haar.

Maar van zoogdieren zijn er vele soorten.
Zoals de tijger zich verhoudt tot de leeuw, zo verhouden wij kinderboekenschrijvers ons tot de schrijvers voor volwassenen. Zelfde geslacht, andere soort. Zouden we het met elkaar doen, dan kwamen er heel misschien wel kinderen van, maar onvruchtbare kinderen, zoals muildiertjes en lijgers.
Tijgers wonen in Azië, leeuwen in Afrika. In een onnatuurlijke omgeving komen ze elkaar wel eens tegen. In de dierentuin of een circus. Zo kom ik in de supermarkt ook wel eens een schrijver voor volwassenen tegen, leuk, maar verder kan ik er niets mee. Dat anderen hem groeten, naar hem wijzen en voor hem buigen zal mij een zorg zijn.
Wat kan het een tijger schelen dat de leeuw koning is?

Ik ben liever tijger. En dan niet de Siberische, maar een tropische. Eentje op een eiland. Maleisië of Sumatra. Ja, die tijgers hebben het moeilijk, moeilijker dan leeuwen. Alleen al omdat ze voortdurend worden opgejaagd. Maar daar zijn die beesten zelf helemaal niet mee bezig. Die zijn bezig met tijger zijn.
Ik wil terug naar waar ik ooit begon. Ik wil vooral letters zien, want cijfers interesseren me niet. Ik wil in mijn eigen tempo kunnen werken, zonder me iets aan te hoeven trekken van de boekenkermis op het vasteland. Ik wil mijn eigen slakkenkoers. Mijn eigen tijgerkleed.  Ik ga niet mee met de rest, ik wil niet op handen en voeten door het stof en me door anderen laten wijzen waar nog wat kralen liggen.
Niemand zal mijn pen nog opjagen. Ik ben mij eigen pen.

Ten strijde!
Met myn zwaard
Op m’n paard
En myn helm op het hoofd
Er op in! En den vyand den schedel gekloofd
En vooruit!
Op den weg
Langs de heg,
Met een houw en een stoot,
De dragonders verjaagd, en den markgraaf gedood…

Het zijn regels naar mijn hart.
Aan u om te raden door wie ze werden geschreven:
Woutertje Pieterse, of toch Thijs Goverde?

Naar boven