Woutertje Pieterse Lezing 2009 door Elsbeth Etty

Waarom zijn kinderboeken vaak zo kinderachtig? Een pleidooi voor beesten met ballen

Ooit was ik een gelovige. Ik geloofde dat vieze vette padden in prinsen konden veranderen. Ik geloofde dat je door een wolf kon worden opgegeten en dan levend uit zijn maag tevoorschijn kon kruipen. Ik geloofde dat dieren konden praten en dat ze kleertjes droegen. Ik deed mijn hond een regenjas van mijn vader aan en oefende uren en uren woordjes met hem in de hoop dat hij zou gaan praten, net als Bolke de Beer.

Maar, geachte luisteraars, ik kom hier van terug. Ik heb er spijt van dat ik dergelijke dingen van harte heb geloofd, spijt dat ik mijn hond heb geslagen omdat hij zijn huiswerk nooit deed, spijt dat ik mijn poes de echte parels van mijn oma heb omgehangen om haar mooi te maken.

Mea Culpa, Mea Maxima Culpa.

Ik maak daarom graag van deze gelegenheid gebruik om mijn geloof officieel op te zeggen.
Daartoe heb ik zojuist de volgende verklaring ondertekend:

“Ik herroep al mijn eerdere uitspraken over vieze vette padden die prinsen worden en kleine meisjes die ongedeerd uit de maag van boze wolven klauteren en erken in het verleden mijn kinderen en mijn toehoorders op een dwaalspoor te hebben gebracht.”
Was getekend: Elsbeth Etty, De Balie, Amsterdam 5maart 2009.

Het verschil tussen Andries Knevel – die onlangs publiekelijk spijt betuigde over het feit dat hij zijn kinderen met zijn geloof in sprookjes op een dwaalspoor heeft gebracht – en mij is dat ik geen kinderen heb.
En had ik ze wél gehad, dan zou ik ze van meet af aan ontmoedigd hebben aan welk sprookje dan ook geloof te hechten.
Als ik kinderen had zou ik ze leren dat ze wél bang moet zijn voor wolven en valse honden: omdat die je echt dood kunnen bijten.

Ik groeide op naast een boerderij waar ik leerde uit te kijken voor de ram, een stier was nog gevaarlijker, die liep niet eens los. Manlijke dieren, dat wist ik al voor ik kon lezen, herken je aan hun ballen. Ze zijn gevaarlijker dan vrouwtjes. Blijf bij ze uit de buurt, vooral als ze kleren aan hebben, want dan zijn het over het algemeen mensen met ballen en die moet je nog het meest van alles vrezen.

Ja, ja al die leuke aangeklede gezellig keuvelende dieren uit kinderachtige kinderboeken: wat heb ik me over ze verbaasd, vooral als ze precies gingen doen zoals als het in de meeste mensengezinnen toeging. De vader stoer, dapper en avontuurlijk, de moeder tutten met hun ondeugende maar toch zeer snoezige kleine grut.

Ik wist wel dat het er in de dierenwereld niet zo aan toeging, sterker: ik had al snel door dat de mensenwereld er in het echt ook heel anders uitzag. Nadat ik op mijn vijfde een kalfje geboren heb zien worden wist ik één ding zeker: dat nooit. Wat voor leuke kleertjes ze de arme gemartelde moederkoe ook zouden aantrekken, haar gigantische uiers die haar altijd in de weg zaten, konden er nooit of te nimmer mee worden weggemoffeld..

Moederkoeien zagen er afschrikwekkend uit . Ze leken op de uitgezakte moeders en oma’s die je overal zag en die er blijkbaar ook alleen toedienden om twee keer per dag aan hun uiers te worden getrokken.

En dan de mannen van die uitgezakte vrouwen. Laat ik bij deze feestelijke gelegenheid niet onnodig beledigend worden, maar inmiddels is het toch wel algemeen bekend, zelfs bij onze christelijke minister van Jeugd en Gezin dat  mannen, ook achter de voordeur van hun gezellige eengezinswoningen behoorlijk gevaarlijk kunnen zijn.

Wat mij niet bevalt aan kinderachtige verhalen over aangeklede en pratende dieren, is dat dieren daarin allemaal menselijke eigenschappen toegedicht krijgen met uitsluiting van wreedheid en seksuele lust. Wreedheid en seks en vooral de combinatie van die twee moeten kennelijk voor kinderen verborgen blijven, evenals verdriet en dood. En ik heb nooit gesnapt waarom eigenlijk. Waarom wordt kinderen aan de lopende band kinderachtige onzin verteld? Waarschijnlijk om ze te behoeden voor het besef dat het leven nu eenmaal wreed ís en uiteindelijk draait om seks en dood.

Mijn klacht over kinderachtige kinderboeken waarin de echte geheimen van het leven worden verdoezeld heb ik jaren geleden al eens geuit, waarmee ik de gramschap van gramschap Marcel Möring over mij afriep. Dat was in 1997. Wij waren dat jaar beiden genomineerd voor de AKO-literatuurprijs (ik met een biografie, hij met een roman) en in één van de tv- programma’s die daaraan waren gewijd, reageerde hij geschokt op mijn afkeer van verhalen over aangeklede en pratende dieren.
“Moeten wij een literatuurcritica die niet snapt wat metaforen zijn nog langer serieus nemen”, vroeg hij zich af?

Ik moet zeggen: hij had een punt. Natuurlijk moet een literatuurcriticus weten wat een metafoor is, of een allegorie, een pastiche of een satire. Ik zal dan ook heus niet over Animal Farm van George Orwell gaan beweren dat het een kinderachtig boek is omdat varkens in het echt alleen maar kunnen knorren en in de modder wroeten.
Nee, ik heb het uitdrukkelijk over kinderboeken voor laten we zeggen drie tot achtjarigen en ik betwijfel of kinderen metaforisch kunnen lezen. Ik kon het in elk geval niet. Pas toen ik veel ouder was dan acht kon ik lachen om de seksuele connotaties van Roodkapje en andere sprookjes. Toen ik als peuter Roodkapje voor het eerst hoorde – waarschijnlijk op onsamenhangende wijze verteld door mijn drie jaar ouder kleuterzusje – overheerste, zo heb ik mij laten vertellen, vooral ongeloof.

Toen de juf het op de kleuterschool het later nog een keer probeerde en mij, net als mijn zusje, weigerde uit te leggen hoe het mogelijk was dat Roodkapje levend uit die wolf kwam, ben ik er maar in gaan geloven. In de wolf en de zeven geitjes gebeurde namelijk precies hetzelfde en niet alleen mijn kleuterjuf, ook de sprookjesboeken, de legpuzzels, de kleurplaten en de radio vertelden dit soort verhalen.
Iedereen geloofde erin, dus zou het wel waar zijn.

Op het moment dat ik me realiseerde dat het niet waar was, voelde ik me vernederd. Ik vond mezelf stom dat ik me zo in de maling had laten nemen, maar denk maar niet dat iemand daar ooit zijn excuses voor heeft aangeboden.
Integendeel, nadat ik volwassenen had ontmaskerd als leugenaars, kwamen ze met Sinterklaas aanzetten waar ik gelukkig nooit helemaal ben ingetrapt en in het laatste jaar van de kleuterschool zelfs met Jezus en God, waarover ik me zo opwond dat ik van school moest worden verwijderd.

Ik vermoed dat mijn jeugdige scepsis ten aanzien van sprookjes en andere ongeloofwaardige voortkwam uit het feit dat ik nooit werd voorgelezen. Mijn ouders hadden daar geen tijd voor, met als gevolg dat ik mijzelf ruim voor ik naar de lagere school ging lezen heb geleerd. En van wat ik las, blijk ik achteraf dus helemaal niets te hebben begrepen.
Stel u een kind van vijf zes jaar voor dat in haar eentje, met verkeerde klemtonen, probeert om Winnie de Poeh te lezen, zonder een volwassene in de buurt om vragen te beantwoorden of uitleg te geven. Om te beginnen snapte ik de malle voornaam al niet van het jongetje Christopher Robin, die in de vertaling van Nienke van Hichtum Janneman Robinson heet.
Janneman Robinson! Welk kind heeft nou zo’n idiote naam? Verder begreep ik niet dat Jannemans dieren tegelijkertijd speelgoedbeesten en echte dieren waren, ik kon niet bevatten wie nu eigenlijk precies die verhalen over Poeh en Knorretje en Uil vertelde, maar bovenal vond ik het allemaal kinderachtige flauwekul waar ik me ver boven verheven voelde.

Pas toen ik een jaar of veertien tien was en Winnie-The-Pooh voor school in het Engels las, zag ik er de lol en zelfs de schoonheid van in Niettemin is mijn oorspronkelijke irritatie nooit helemaal verdwenen.
Iedere keer als ik Winnie-The-Pooh herlees – en ik heb het voor deze gelegenheid weer eens gedaan – zie ik de verteller voor me met een slome Janneman op zijn knie. Ik stel me bij die verteller een enigszins bekakte vader of opa voor, intens tevreden met zijn eigen leukigheid, zijn subtiele gevoel voor humor en zijn verdraagzaamheid jegens oerdomme maar aanhankelijke wezens als Pooh.
Deze oergezellige vader of opa zit zijn verfijnde fantasietjes, zijn taalgevoel en humor naar hartenlust te etaleren. Of het van verveling in slaap sukkelende kind op zijn schoot er iets aan vindt doet er minder toe.

Aan de door mij zonder begeleiding geconsumeerde kinderboeken heb ik vooral de indruk overgehouden dat die boeken helemaal niet voor kinderen bedoeld zijn, maar dat ze vooral gemaakt zijn om volwassenen te vermaken. Op zich is dat goed, want als die volwassenen zich bij het voorlezen vermaken, dan gaan ze misschien wel extra hun best doen zodat zelfs het stomste verhaaltje nog spannend wordt.
Helaas zijn mij Jip en Janneke, Wiplala, of – nog vreselijker- het beertje Pippeloentje of Dikkertje Dap nooit voorgelezen. Ik heb die krompraat zelf moeten ontcijferen. Als ik zo rond mijn zevende boeken van Annie M.G. Schmidt las, dacht ik: die mevrouw vindt zichzelf vast ontzettend grappig, maar ik vind er niks aan. Erger: ik, vond haar een grote bedriegster. Een van de sloomste kinderliedjes was van haar: “Ik heb een tante en een oom die wonen in een eikenboom, een eikenboom in Laren ’
Ik wist heel zeker dat er in Nederland geen mensen waren die in bomen woonden en dat die Annie M.G. Schmidt gewoon naar een woord had gezocht dat rijmde op oom, zoals schoentje op Pippeloentje en trap op Dikkertje Dap, namen waar ik me evenmin iets bij voor kon stellen als bij Janneman Robin. Trouwens: als ik mijn in taalkundig opzicht puristische vader vroeg wat een eikenboom was, antwoordde hij streng dat zo’n ding een eik heette en dat geen normaal mens het over eikenbomen had.

Omdat ik er tot voor kort van overtuigd was dat mijn irritatie over kinderachtige, brave kinderboeken verklaard moet worden uit nijd omdat ikzelf nooit gezellig ben voorgelezen, ben ik ter voorbereiding van deze lezing maar eens te rade gegaan bij een kind aan wie altijd verhaaltjes zijn verteld en dat iedere dag wordt voorgelezen.
‘Wat is jouw lievelingsboek?’, vroeg ik. Felix van bijna zes gaf geen antwoord. Ik begon titels te noemen. Na een poosje viel de naam Winnie-de-Poeh. De vader van Felix, die erbij zat, begon al helemaal te stralen, want aan Winnie-de-Pooh waren ze een tijdje geleden tot tevredenheid van pappa begonnen. Maar het kind trok een pruillip bij Winnie-de-Poeh en mompelde iets van mmwah… Hij vond er duidelijk geen bal aan. Abeltje, Puk van de Petteflet, ook allemaal mmwah. Wat hij dan wel mooi vond? Na veel gepieker kwam Felix uit bij Sjakie en de chocoladefabriekvan Roald Dahl.

Helaas ken ik Sjakie en de chocoladefabriek niet, maar ik weet wel dat ik als puber Roald Dahls boeken voor volwassenen verslonden heb, vooral Georgy Porgy uit Kiss Kiss.
Dat verhaal is de ultieme wraak op opvoeders die denken kinderen op het leven voor te bereiden met sprookjes en fake-verhalen over gezellige aangeklede dieren. Georgy Porgy wordt door zijn moeder in het kader van zijn seksuele voorlichting meegetroond naar de bevalling van een konijn.
Het joch moet er van leren hoe lief en fijn dierengezinnetjes tot stand komen, en dat die even fijn, lief en gezellig zijn als de gezinnetjes van mensen. . Ongetwijfeld kent u het einde van deze gruwel-story verhaal, waarin moeder konijn direct na de bloederige bevalling alle baby’s opvreet. Dat Georgy Porgy er na deze onthutsende ervaring niet meer voor te porren was om zelf zo’n gezinnetje te stichten moge duidelijk zijn.

Lezen, zélf lezen, je verliezen in verhalen, wordt in mijn herinnering pas leuk als je een jaar of acht, negen bent. In de categorie van acht tot 12 jaar zijn er ook altijd spannende boeken voorhanden geweest. Toen ik klein was, waren dat wél altijd boeken met stoere jongens en mannen in de hoofdrol. Stoere meisjesboeken bestonden niet, ze waren althans in mijn ouderlijk huis en in de Openbare Bibliotheek waar ik lid van was niet te vinden.

Nadat ik Afkes tiental van Nienke van Hichtum (waarin een moeder met tien kinderen als heldin wordt voorgesteld) uit had, heb ik nooit meer een meisjesboek willen lezen. Daardoor heb ik Pippie Langkous gemist, toen ik haar het hardst nodig had.

Achteraf is mijn kritiek op kinderboeken niet alleen de kinderachtigheid ervan maar ook hun rolbevestigende karakter. Maar misschien is het vastpinnen van meisjes op een traditionele vrouwenrol wel hetzelfde als kinderachtigheid. Kijk maar naar de bijbel en de Koran en vrijwel alle andere mythes en sprookjes.

Ik weet ‘t, het klinkt allemaal ouderwets feministisch, maar daarmee is het nog niet minder waar. In sprookjes willen meisjes maar één ding: trouwen, desnoods met een vette pad, en vervolgens zonder seks, zoals de maagd Maria in de bijbel, kinderen krijgen.

Trouwen, desnoods met een als prins vermomde pad, wordt voorgesteld als de enige manier om je te bevrijden van je verschrikkelijke moeder, die in sprookjes altijd stiefmoeder heet. Alweer zo’n doortrapte leugen: alsof echte moeders niet even akelig zijn als stiefmoeders en er net zo hard op uit om je te laten sloven, je naar bed te sturen, vieze dingen voor te schotelen en rare kleren aan te trekken.

Nog veel saaier dan sprookjes vond ik als kind zogenaamd realistische kinder boeken als Jip en Janneke of Saskia en Jeroen van Jaap ter Haar. In die verhalen woonden kinderen altijd in gezinnen met leuke vaders en moeders en was er niemand te vinden die de pest had aan zijn eigen gezin.
Ik vond het als kind juist stomvervelend om in een gezin te leven, afhankelijk te zijn, te moeten gehoorzamen aan anderen, op een door hun bepaalde tijd naar bed te gaan, kortom alles te doen zoals zij het wilden.
Het laatste wat ik me van de toekomst voorstelde was dat ik zélf de baas zou gaan spelen over kinderen – of, zoals Renate Rubinstein ooit opmerkte over haar weerzin tegen het ouderschap – me te gaan gedragen als degenen tegen wie ik me uit alle macht verzette.

Als kind fantaseerde ik het liefst dat ik wees was. Dat was mijn grote geheim, dat ik aan niemand durfde te vertellen . In de enige verhalen over aangeklede dieren die ik snapte en leuk vond, de Donald Duck, kwamen geen vaders en moeders voor, alleen maar gekke ooms die dommer waren dan Kwik, Kwek en Kwak of Wolfje. In de Donald Duck moesten de volwassenen de kinderen gehoorzamen en niet omgekeerd. In de Donald Duck zijn de kleintjes serieus te nemen wezens die heel goed zonder ouderlijke bemoeienissen kunnen functioneren.
Er zijn kinderen zijn die al op hun vierde of vijfde weten wat ze later willen worden, ik ken zelfs mensen die achteraf hebben vastgesteld dat ze op hun vierde al wisten dat ze homoseksueel waren, al kenden ze dat woord toen nog niet.

Ik weet dat ik van jongs af leven in gezinsverband verafschuwd heb, niet alleen bij mij thuis maar bij iedereen die ik kende. Overal waar ik kwam, kinderpartijtjes had of logeerde was het nog veel erger dan bij ons. Bij sommigen vriendinnetjes werd er gebeden voor en na het eten en als je dan in de lach schoot of alleen maar de simpele vraag stelde waarom ze zo vreemd deden, dan mocht ik er niet meer terugkomen. Blij toe trouwens, want, wat de ChristenUnie er tegenwoordig ook over beweert, die doorgekookte spruitjes van de christenen waren echt niet te eten.

Hoe dan ook; ik vond Remy uit Alleen op de wereld, niet zielig, ik was vooral jaloers op hem. In mijn ogen kon je alleen maar avonturen beleven als je geen vader en moeder had. Als mijn ouders wel eens laat thuis kwamen, hoopte ik dat ze een auto ongeluk hadden gekregen en dood waren, maar ik snapte wel dat ik dat beter niet kon uitspreken. .Ik vermoedde dat ze mij dan voor gek zouden verklaren. Ik vond mezelf ook gek, omdat er niemand anders was, in geen enkel verhaaltje, sprookje, boek, kleurplaat of hoorspel die zijn ouders dood of op zijn minst ver weg wenste

Had ik toen Pippie Langkous maar gekend..

Astrid Lingren schreef Pippi Langkous voor haar tienjarige dochtertje en moet dus begrepen hebben dat – in weerwil van alle kinderachtige kinderboeken en sprookjes – het verlangen naar bandeloosheid een gangbare kinderfantasie is. Pippie is een steenrijk en dus onafhankelijk meisje, dat zonder vader en moeder in een grote villa woont met een paard en een aap. Haar vader is een zeeroverhoofdman die nooit thuis is , haar moeder is dood. Ze trekt zich niets aan van wat grote mensen vinden. Ze gaat volstrekt haar eigen gang en eet liever snoep dan spruitjes.
Kijk, daar zou ik wat aan gehad hebben. .

Tegenwoordig is er Harry Potter, daar zou ik misschien ook iets aan gehad hebben, al was het alleen maar omdat het verhaal zich op een kostschool afspeelt en er geen leugens in worden verteld. Er gebeuren weliswaar wonderen, door de onzichtbaarheidsmantel, maar een wonder is iets anders dan een leugen. Wonderen kun je ook zelf verzinnen.

Astrid Lindgrén schreef: “Ik wil schrijven voor een publiek dat wonderen schept. Kinderen scheppen wonderen als ze lezen.” En zo is het precies. Kinderen kunnen zelf wonderen scheppen wat iets anders is dan geloof hechten aan verzinsels waar ze zich niets bij kunnen voorstellen en waar hun fantasie alleen maar hopeloos op stuk loopt.

Daarmee ben ik terug bij mijn stelling dat verhalen over niet bestaande wezens, zoals dieren zonder ballen die je vermoorden zonder dat je echt dood gaat , alleen maar interessant zijn voor volwassenen die metaforisch kunnen lezen en de kinderachtigheid als het ware kunnen overstijgen.
Volgens mij kunnen kleine kinderen dat niet. Kleine kinderen zijn als orthodoxe gelovigen die alles wat in hun heilige boeken staat ernstig nemen

Jaha, hoor ik nu alle mensen die heel erg van kinderachtige kinderboeken en van de bijbel houden nu denken, maar je kunt kinderen toch vertellen dat die verhalen niet waar zijn, je kunt ze toch uitleggen dat dieren niet kunnen praten en dat Jezus niet echt uit de dood is opgestaan?
Inderdaad, dat kan, maar, nogmaals, er zijn talloze kinderen die nooit worden voorgelezen, en die nooit iets krijgen uitgelegd, omdat hun ouders daarvoor geen tijd hebben of omdat ze bijvoorbeeld analfabeet zijn. En dan heb ik het nog niet eens over ouders die wél voorlezen, maar die zelf in sprookjes geloven, waarvoor ze – als hun kinderen daar allang geen behoefte meer aan hebben – alsnog hun menen te moeten aanbieden.
Kleine kinderen zijn orthodoxe gelovigen, neem dat nu maar van mij aan.. Mijn atheïstische ouders dachten mij zonder geloof groot te brengen, desondanks heb ik de eerste zeven jaar van mijn leven vrijwel álles geloofd. Ik was even erg als Andries Knevel.

Het was Multatuli, die mij daar de ogen voor heeft geopend. Niet via Woutertje Pieterse, naar wie deze onvolprezen kinderboekenprijs is genoemd, nee het was Droogstoppel die mij de Andries Knevel in mij openbaarde.

Met Batavus Droogstoppel, de nuchtere makelaar in koffie, heb ik mij zeer verbonden gevoeld. Hij was de eerste met wie ik mijn afschuw van de door iedereen bewierookte Annie M.G. Schmidt kon delen.
Ik lees u een korte passage voor uit het eerste hoofdstuk van de Max Havelaar waarin Droogstoppel zichzelf voorstelt en u begrijpt wat ik bedoel.

“Ik heb niets tegen verzen op-zichzelf. Wil men de woorden in ’t gelid zetten, goed! Maar zeg niets wat niet waar is. ‘De lucht is guur, en ’t is vier uur.’ Dit laat ik gelden, als het werkelyk guuren vier uur is. Maar als ’t kwartier voor drieën is, kan ik, die myn woorden niet in ’t gelid zet, zeggen: ‘de lucht is guur, en ’t is kwartier voor drieën.’ De verzenmaker is door de guurheid van den eersten regel aan een vol uur gebonden. Het moet voor hem juist een, twee uur, enz. wezen, of de lucht mag niet guur zyn. Zeven en negen is verboden door de maat. Daar gaat hy dan aan ’t knoeien! Of het weêr moet veranderd, òf de tyd. Eén van beiden is dan gelogen.
En niet alleen die verzen lokken de jeugd tot onwaarheid. Ga eens in den schouwburg, en luister dáár wat er voor leugens aan den man worden gebracht.”

Enzovoorts en zo verder.

Tja, te kijk gezet worden door Multatuli als een Droogstoppel – dat viel natuurlijk niet mee. Sindsien heb ik godzijdank veel bijgeleerd en ben ik een liefhebber geworden van sprookjes en van de versjes van Annie M.G. Schmidt.

Niettemin heb ik nog altijd een zwak voor Droogstoppel, want net als Marcel Möring had de makelaar in koffie een punt. Ik denk dan ook dat óók dat Droogstoppel, evenals Woutertje Pieterse en Max Havelaar, een volwaardige afsplitsing was van Multatuli. Lees Multatuli’s kritiek op het geloof er maar eens op na en u hoort de stem van Droogstoppel. Lees Multatuli’s epigonen er op na als zij het geloof op de hak nemen, denk aan Karel van het Reve, Rudi Kousbroek, Maarten ’t Hart en u hoort nog altijd de stem van Droogstoppel.

Ik ga afronden met een heel andere stem, namelijk die van de jezuïet prof. dr. Eduard Kimman, die deze week in de Volkskrant uitlegde hoe de door Andries Knevel veroorzaakte crisis onder EO-christenen bestreden kan worden. Zijn oplossing is dat protestanten na 500 jaar eindelijk eens moeten ophouden protestants te zijn. Ze moeten leren de bijbel niet letterlijk te nemen, omdat de schrift slechts een verzameling losse teksten is, een poreus geheel en zeker geen gesloten boek.
De voormalige secretaris van de Bisschoppenconferentie antwoordt op de vraag of hij zich kan voorstellen dat een kwart van de Nederlanders en zestig procent van de EO-leden het Bijbelse scheppingsverhaal letterlijk nemen dat hij dit een verschrikkelijke stap terug vindt.

“Die mensen”, aldus professor Kimman”, zien de poëzie van het eerste hoofdstuk van Genesis niet in. Katholieken zien die poëzie volgens hem wel, omdat zij geleerd hebben de schrift metaforisch op te vatten. “Als je dat niet doet, zegt hij, en zoals de protestanten Sola Scriptura roept , dan moet je ook je best doen om die tekst te begrijpen.”

En dat is precies waarmee kinderen die zonder toelichting kinderboeken over pratende dieren, opgestane lijken lezen zichzelf opzadelen: ze proberen teksten te begrijpen die niet bedoeld zijn om te begrijpen en die domweg niet te begrijpen zijn.

Mijn ideaal– ik zeg het er voor de zekerheid maar even bij – is niet om zulke boeken van kinderen weg te houden, of ze te verbieden zoals Geert Wilders met de Koran wil, maar om kinderen van hun kinderachtige neiging om alles te geloven af te helpen alvorens hen te confronteren met welke metafoor, fabel of parabel dan ook.
Mijn ondeskundige, maar wel op eigen ervaring gebaseerde, advies aan Andries Knevel en andere opvoeders is dan ook: begin met je excuses aan te bieden voor al het bedrog dat je in de toekomst nog gaat plegen. Vertel kinderen voordat ze er voor kiezen om in Sinterklaas, God, de paashaas of Roodkapje te gaan geloven dat Sinterklaas, God, de paashaas en Roodkapje niet bestaan. Verklap ze gewoon dat volwassenen die figuren geschapen hebben om het leven een beetje dragelijk te maken. Leg ze geduldig uit dat sprookjes en sprookjesfiguren niet verzonnen zijn om ernstig te nemen, maar juist om te lachen en grapjes over te maken

En vertel ze dan alsjeblieft in één moeite door dat vette padden in het echt nooit mooie prinsen worden en dat meisjes alle reden hebben om bang te zijn voor grote boze wolven. Beesten met ballen, al dan niet verstopt in kleertjes verslinden meisjes met huid en haar als ze niet uitkijken. En wat ze je ook wijsmaken, niemand die daar zoals Roodkapje, weer heelhuids uit te voorschijn komt.

Ik dank u voor uw aandacht.

Naar boven