Zeb. – Lessuggesties 2019

Bij Zeb., genomineerd voor de Woutertje Pieterse Prijs 2019is onderstaand lesmateriaal ontwikkeld door Lieke van Duin en Jos van Hest. Er is ook een pdf. beschikbaar.

ZEB.

Gideon Samson & Joren Joshua
Leopold, 2018

Inhoud

  • Boek
  • Leeftijd en (voor-)lezen
  • Lestips Praten
  • Lestips Doen
  • Groepsgesprek
  • Voor wie verder wil lezen

Boek

Zeb. is adembenemend origineel en geestig. Het boek bevat elf korte verhalen van kinderen uit de klas van juf Cato. Schijnbaar een gewone klas met gewone kinderen. Wat zij vertéllen is echter allesbehalve gewoon, tenminste voor de lezer; de kinderen zelf kijken niet op van een nieuw klasgenootje dat een zebra is. De juf noemt haar Zeb., maar zelf zegt de nieuwe leerling: Ik heet Ariane. En in de pauze speelt ze net als de andere kinderen.

Een jongen gaat naar de grappenwinkel om voor zijn vriendinnetje een grap te kopen. Die zijn duur, maar gebruikte grapjes zijn goedkoper. Het goedkoopst zijn moppen, maar daarvoor moet hij maar naar de moppenshop, vindt de verkoper. Een meisje vertelt dat het huilen is afgeschaft en dat haar familie daartegen gaat demonstreren, want ‘Daar hebben we recht op.’ volgens haar moeder. Op een spandoek staat: Geef ons onze tranen terug! Een jongen houdt zijn spreekbeurt over Bruno, 46 jaar, alleenwonend en liefhebber van kruiswoordraadsels en woordzoekers. Het onderwerp staat er zwijgend en bewegingloos bij, zijn armen langs zijn lichaam. Na de spreekbeurt mogen ze Bruno aaien. Een milde satire op het verschijnsel spreekbeurt. Twee meisjes uit de klas willen, nadat ze de barbie van een zusje doormidden hebben geknipt, voor een uurtje van hoofd ruilen. In het laatste verhaal vertelt Zeb. over de bruiloft van juf Cato met de saaie Bruno, op 30 februari. De ouders van de kinderen zijn op de feestdag onvindbaar omdat ze niet in die datum geloven. In het laatste verhaal vertelt Zeb. blij te zijn met haar klas en haar juf, maar omdat ze geen taart eet en geen danser is, loopt ze de feestzaal uit, naar een lapje sappig gras, waar ze begint te grazen.

Het komische is dat de kinderen serieus en overtuigd van zichzelf over de absurde gebeurtenissen vertellen, veelal in spreektaal: Soms kan mama zó zuinig zijn. Niet normaal meer. En: Mijn vriendinnetje Noepy is echt een rare. In één verhaal twijfelt een kind wèl aan wat hem wordt verteld, namelijk dat twee plus twee vijf is. Hij raakt ernstig in de war omdat hij altijd dacht dat het vier is, maar als de hele klas inclusief de juf beweert dat het vijf is, gaat hij overstag. Een sterk staaltje groepsdruk en/of nepnieuws.
In enkele verhalen zitten gruwelelementjes-met-een-knipoog, bijvoorbeeld in het verhaal van de meisjes die van hoofd willen ruilen. Ze pakken op het laatst elk hun eigen hoofd vast om te gaan trekken en tellen tot drie… ha, einde verhaal. Of waar een meisje een leeuw voor haar verjaardag vraagt, want dan kan die de gazelle die ze vorig jaar voor haar verjaardag kreeg en die ze nu niet meer zo leuk vindt, opeten. Hoewel de verhalen op zichzelf staan, zit er een los verband tussen: in latere verhalen wordt soms teruggegrepen op eerdere.

De verhalen zetten vanzelfsprekendheden op hun kop; werkelijkheid en fantasie lopen in elkaar over. Daarmee staat Zeb. in een traditie van absurdistische kinderverhalen. Het motto van het boek is van de Israëlisch-Poolse schrijver Etgar Keret, befaamd om zijn absurdistische korte verhalen. Kennelijk is Gideon Samson door hem geïnspireerd.

De jonge illustrator Joren Joshua maakte er cartooneske, speelse prenten bij vol vaart en dynamiek, in een eigen stijl, geënt op graffiti, muurschilderingen en zeefdruk-affiches. Oranje, oker en zwart spatten in krachtige, strak-egale kleurvlakken vol spanning – soms over een hele spread – van de pagina’s. De prenten doen ook denken aan het werk van sommige Russische experimentele prentenboekmakers tussen 1920 en 1930: veel kleur, weinig omlijning en expressieve houdingen. Ook het boek als geheel is een kunstwerk, een doordachte eenheid van tekst, beeld en vormgeving. Dat maakt Zeb. tot een onvergetelijk lees- en kijkervaring.

Leeftijd en (voor-)lezen

Zeb. is geschikt voor 6+, en ook voor volwassenen. De elf verhalen laten zich vlot voorlezen, maar om de samenhang niet kwijt te raken is het aan te raden om dit kort achter elkaar te doen, niet met lange tussenpauzes.

Lestips Praten

Over een nieuwe in de klas (8+)
We hebben een nieuwe bij ons in de klas. Een zebra. Ze heet Ariane en ze is er nu een week. (p. 13)
Genoeg om over te praten! Stel je voor dat er in jouw klas een nieuwe komt, een zebra. Hoe zou jij reageren? Net als Imara in hoofdstuk 1, of toch niet? Waarom (niet)? Heb je wel eens meegemaakt dat er een nieuw kind bij jou in de klas kwam? Hoe ging dat? Hoe voelde dat nieuwe kind zich, denk je? Wat is een goede manier om zo’n kind te ontvangen? En wat is absoluut niet goed, vind je?

Over de tekeningen (8+)
De tijd dat je naar een tekening in een boek kijkt, is meestal korter dan de tijd die je nodig hebt om een bladzijde te lezen. Vraag de kinderen of ze het eens zijn met die stelling. Waarom wel/niet? Of hangt dat van de persoon af? Stel dan voor dat je met zijn allen wat langer kijkt naar een tekening op het digibord, bijvoorbeeld deze:

Stel de volgende vragen en laat de kinderen hun antwoord opschrijven (ze mogen er nog niet over praten):
Hoeveel kleuren zie je?
Hoeveel gezichten zie je?
Hoeveel handen?
Hoeveel schoenen?
Hoeveel schoenen zie je niet?
Hoeveel vingers?
Hoeveel tranen?
Hoeveel (dichte) ogen?
Hoeveel demonstratieborden?
Hoeveel zakdoeken?

Vergelijk na afloop de uitkomsten. En bespreek de vraag: Ga je door te zoeken en te tellen beter kijken? En ook langer kijken?

Over moppen (8+)
‘Een móp?’ De meneer spreekt het uit alsof het een heel vies woord is. ‘Moppen, daar doen we hier niet aan,’ zegt hij. ‘Voor dat soort zaken ga je maar naar een moppenshop.’ (p. 25)
We kletsten en vertelden elkaar moppen zoals we altijd deden als we bij elkaar gingen logeren. (p. 73)
Maak een fladderbeweging met je hand, knip daarbij met de vingers en vraag de kinderen of ze weten wat dat is. Kom na mogelijke oplossingen van dat raadsel met het antwoord: een vlinder met de hik. Laat de kinderen oefenen met die beweging en vraag ze om dat raadsel thuis uit te proberen. (Informeer de volgende dag hoe het gegaan is.)
Praat met elkaar over moppen. Vragen die aan de orde kunnen komen: Welke moppen ken je? Hoe kom je aan die moppen? Wat zijn vieze moppen? Mag je vieze moppen vertellen? Van wie wel/niet? Als je dezelfde mop voor de vierde keer hoort, moet je dan nog lachen? Waarom (niet)? Ken je moppen die je niet snapt? Bestaan er ook discriminerende moppen? Waarom is het gemeen om die te vertellen? Moppen van Nederlanders en Belgen over elkaar zijn ook discriminerend, of in elk geval stigmatiserend. Maar zijn die dan niet vals? Is het wel of niet erg om die te vertellen? Waar ligt bij moppen de grens van wat kan en wat niet kan? Kun je een voorbeeld geven?

Hoe vertel je eigenlijk een mop? Ken je iemand die heel goed moppen kan vertellen? Waardoor is die moppenverteller zo goed?
Organiseer een moppen-vertelronde. Geef kinderen de tijd om op zoek te gaan naar een goede mop en te oefenen met vertellen.

Over teksten op spandoeken (10+)
Een heleboel mensen hadden borden of spandoeken meegenomen. WE KUNNEN WEL JANKEN! stond daar in grote letters op, en: HUILEN=GEZOND, en: GEEF ONS ONZE TRANEN TERUG! (p. 31/32)
Er werd ook geroepen: ‘WIJ WILLEN HÚÍLEN!’ en ‘WIJ EISEN TRÁNEN!’ (p. 32)

Op p. 33 staat een tekening van een demonstrant met een spandoek. Vraag de kinderen om te verzinnen wat er op dat spandoek staat en dat op te schrijven. Het moet natuurlijk iets anders zijn dan de kreten in het boek. Als ze dat gedaan hebben, lezen de kinderen hun vondsten voor en praten erover. Vragen die ter sprake kunnen komen: Was het moeilijk om te bedenken? Grappig? Hoe kwam je op het idee? Waar moet een goede spandoektekst aan voldoen?

Over twee plus twee is vijf (10+)
Ik heb altijd gedacht dat het vier is. Dat wil zeggen: vanaf het moment dat ik kon optellen – we leerden het in groep drie, geloof ik – leek dat de waarheid te zijn. (p. 39)
Maximiliaan kan en wil niet geloven dat het klopt: 2+2=5! Maar wat als de juf en alle kinderen van de klas zeggen dat het 5 is, wat denk je dan? Aan het eind van het hoofdstuk is Maximiliaan om: 2+2=5, inderdaad!
Hoe zou jij reageren als iedereen om jou heen 2+2=5 zou zeggen? Zou je gaan twijfelen? Denken dat iedereen gek is? Je eigen antwoord herzien? En wat als het niet om een som gaat, maar om een mening: ‘Kinderen van gescheiden ouders zijn zielig’. Jij vindt van niet, maar de rest van de wereld vindt van wel. Voel je dan een groepsdruk? Ga je dan vinden wat de rest ook vindt? Pas je je aan?
Praat met elkaar over het ervaren van groepsdruk. Heb je wel eens zoiets meegemaakt? Is groepsdruk altijd slecht? Een groep van zoveel mensen kan toch geen ongelijk hebben?

Groepsdruk werkt heel sterk in sociale media, want iedereen zit daar in zijn eigen ‘bubbel’: een groep mensen die het met elkaar eens zijn. Wat als sociale media nepnieuws verspreiden, zodat iedereen in zo’n ‘bubbel’ erin gaat geloven? Hoe zou je nepnieuws kunnen herkennen? En wat kun je ertegen doen?

Doen

Een zebra tekenen of schilderen (7+)

Laat de kinderen de illustraties van Zeb. zien op de omslag en op p. 12, waar Zeb. haar schooltas in haar mond heeft. Toon ook een paar foto’s van echte zebra’s. Laat de kinderen de verschillen benoemen tussen een echte zebra en een fantasie-zebra. Welke vinden ze het mooist? Laat de kinderen vertellen hoe de poten van een zebra eruitzien als die hard loopt.

Geef ze dan een groot vel papier en laat ze met vetkrijt of verf een zebra tekenen of schilderen die het hele vel papier bedekt. Het mag een fantasie-zebra zijn of een echte, zwart-wit of in kleur, als hij maar groot en gestreept is, en niet statisch maar in beweging. Laat de kinderen vertellen waarom ze voor een fantasie-zebra of voor een echte hebben gekozen. Hang ten slotte de tekeningen naast elkaar op, zodat er een bonte kudde zebra’s door de klas draaft.

Een vreemd verhaal schrijven (10+)
Ik wist niet dat grapjes zo duur waren. (p. 21)

‘Heeft u ook ergens goedkopere grapjes?’ (p. 21) ‘Hier hebben we de gebruikte grapjes.’ (p. 24) Hij doet er een piepklein gratis grapje bij.’ (p. 29)
In dit verhaal gaat het over dure grapjes, goedkopere grapjes, gebruikte (tweedehands) grapjes en gratis grapjes. Dat zijn allemaal vreemde, ongebruikelijke samenstellingen. In de grapjeswinkel verkopen ze ook flauwe grapjes en doordenkers. Die zijn minder vreemd.
Vraag de kinderen om ook een verhaal te schrijven over iets wat in het echt misschien niet kan maar in het verhaal wel: een vreemd verhaal dus. Dat kan via de volgende stappen:
• Maak een lijst van minstens tien zelfstandige naamwoorden (dat zijn woorden waar je ‘de’ of ‘het’ voor kunt zetten). Liefst woorden waarvan je denkt dat geen ander kind die heeft. Je kunt ook woorden uit boeken halen.
• Schrijf bij elk woord een bijzonder bijvoeglijk naamwoord. Dan krijg je bijvoorbeeld: een griezelig kasteel, een snelle fiets, een zweterige gymschoen, een verdroogde plant, een opgeruimde kast, een handige moeder, een afgewassen koffiekop, een pas geslepen potlood, een gescheurd affiche.
• Gooi dan de woorden door elkaar zodat je vreemde combinaties krijgt: een afgewassen moeder, een gescheurde kast, een pas geslepen gymschoen, een zweterig kasteel, enzovoort. Je mag ook andere woorden opschrijven dan die van je lijstje.
• Lees aan elkaar je vreemde combinaties voor.
• Kies uit je lijst een vreemde combinatie en schrijf daar een kort verhaal over. In je
verhaal doe je net alsof die vreemde combinatie eigenlijk best kan.
• Lees elkaar de verhalen voor.

Zinnen bedenken en op een speciale manier schrijven (8+)
In hoofdstuk 6 heeft de moeder van Ziva de hik.
‘Ik word er gek van,’ zei mama. (p. 53) De laatste drie woorden er gek van gaan op papier de hoogte in. Zo lees je niet alleen, maar zie je ook dat de moeder van Zilva de hik heeft. Zij geeft de hik door aan papa en die weer aan Zief en die weer aan broer Bor en op school wordt de hik ook doorgegeven.
Vraag de kinderen om zelf een korte praatzin te bedenken en die op een hikmanier op te schrijven. De zin moet leesbaar zijn.
Vraag ze om een zin te bedenken over op en neer springen en die op een op-en- neer-spring-manier op te schrijven.

Zo kunnen de kinderen ook dansende zinnen bedenken en opschrijven, zwevende zinnen, ronddraaiende zinnen, verdwijnende zinnen, groeiende zinnen, wiebelige zinnen, zinnen op een trap naar boven, op een trap naar beneden, op een wenteltrap, dronken zinnen.

Alle zinnen moeten leesbaar zijn en de inhoud en de vorm moeten bij elkaar passen. Vraag de kinderen om hun beste zin opnieuw te schrijven op een tekenvel en maak er samen een tentoonstelling van.

Een tekening beschrijven en daarbij tekenen (8+)
Kies een tekening uit het boek. Elke tekening is geschikt voor dit spel. Neem bijvoorbeeld de tekening op bladzijde 52. Laat hem niet zien aan de kinderen!
Vertel de kinderen dat u de tekening zo goed mogelijk gaat beschrijven. Ondertussen maken de kinderen met potlood de tekening die bij de beschrijving hoort. Je hoeft er niet goed voor te kunnen tekenen en vergissen mag, gummen niet. Benadruk dat het in dit spel niet gaat om een mooie tekening te maken, maar om durf en plezier te ervaren, om te leren luisteren naar een tekst en die meteen om te zetten in beeld.

Beschrijf de tekening op een rustige manier. Bijvoorbeeld zo: ‘Ik zie twee figuren: een man en een jongen. De man is groot, de jongen heeft de helft van de lengte van de man. De man heeft zijn beide voeten in de lucht. Hij draagt schoenen met veters. Hij staat eigenlijk op zijn onderarmen, die raken de vloer. Je kunt ook zijn handen zien. Aan elke hand heeft hij drie vingers. Tussen zijn bovenarmen zie ik zijn hoofd. Zijn grote mond staat open. Hij heeft een hemd aan met korte mouwen en drie knopen. Uit de mond van de man steekt een trechter, zo’n ding waar je vloeistof in giet om niet te knoeien. De jongen naast de man houdt met twee handen een grote fles vast. Uit de fles komt een straal die in de trechter gaat. Boven de straal spat nog een druppel naar boven. Boven de fles zie je het gezicht van de jongen van opzij: een oog, een wenkbrauw, een oor, een neus en haren. Hij heeft een broek aan met een kontzak.’

Laat de kinderen elkaars tekeningen vergelijken. Zijn er grote verschillen? Pas daarna mogen ze de tekening uit het boek zien. Bespreek de oefening: Hoe was het om te doen?
Op een soortgelijke manier kunnen ook andere tekeningen uit het boek aan bod komen. Vraag ook vrijwilligers die in hun eentje of met zijn tweeën de tekening beschrijven.

Groepsgesprek

Een goede manier om een kinderboek klassikaal te bespreken is door Aidan Chambers ontwikkeld. Chambers is een Engelse jeugdboekenschrijver die in 2002 de Hans Christian Andersenprijs kreeg. Hij is ook specialist in leesbevordering en hij beschrijft deze aanpak, ontstaan in de praktijk van de basisschool, in zijn boeken Vertel eens en De leesomgeving, samengevoegd in Leespraat, Biblion 2012. De Vertel eens-aanpak komt erop neer dat de klas ongeveer drie kwartier over een boek praat naar aanleiding van vragen die de leerkracht stelt. De werkwijze is te gebruiken in de hele basisschool, op het vmbo en in de onderbouw havo/vwo.
De basisvragen van Chambers, die meestal veel reactie ontlokken, zijn dan:

1. Wat vind je goed aan het boek?
2. Wat vind je minder goed aan het boek?
3. Wat vind je moeilijk? Makkelijk? Grappig? Bijzonder? Interessant?
4. Wat valt je op aan hoe het boek is geschreven en getekend?

Zet de antwoorden van de leerlingen op deze vragen in steekwoorden op het bord. De eerste drie vragen vormen een inleiding tot de laatste vraag, die het belangrijkst is: hoe zit het boek in elkaar?
Als je kinderen leert daarop te letten, gaan ze beter kijken, luisteren en lezen. Dan kunnen ze meer genieten van een boek, en daar gaat het uiteindelijk om. Als ze er eenmaal mee geoefend hebben, dringt een boek beter tot hen door.
Zodra de leerlingen doorhebben dat dát nu stijlkenmerken zijn, gaan ze die in andere boeken ook herkennen. Soms vinden leerlingen na zo’n bespreking moeilijke aspecten niet moeilijk meer, of vallen hen opeens leuke dingen op die ze eerst niet zagen.

Mogelijke antwoorden van leerlingen op vraag 4

Qua inhoud
• Gekke, leuke verhalen over dingen die niet kunnen.
• Soms ook griezelige dingen.
• 30 februari leuk bedacht; ik zag het meteen!
• Pas na een paar verhalen snap je wat voor soort boek het is.
• Ik heb nog nooit zo’n boek gezien of gelezen.

Qua vorm (tekst)
• Ieder hoofdstuk heeft de naam van een kind uit de klas.
• Soms worden er grotere letters gebruikt, of gekleurde of andere.
• De kinderen praten heel gewoon.

Qua vorm (beeld)
• In de illustraties zitten maar drie kleuren.
• De getekende mensen zijn grappig overdreven, met extra lange benen in
soms rare bochten of hoeken.
• De mensen in de illustraties kunnen heel hard rennen.
• Sommige illustraties gaan over twee bladzijden, helemaal tot de rand.

Tips
• Er zijn meer vragen mogelijk; ontwikkel als leerkracht daarin je eigen stijl.
• Alles mag gezegd of opgemerkt worden. Niets is gek of stom.
• Geef de leerlingen het gevoel dat hun antwoord belangrijk is. Er wordt niet
door elkaar heen gepraat. Iedereen luistert naar elkaar.
• Het boek moet niet te simpel en voorspelbaar zijn, anders zijn de leerlingen
er snel over uitgepraat. Zeb. is geschikt voor zo’n bespreking, evenals de
andere boeken die genomineerd zijn voor de Woutertje Pieterse Prijs.
• De Vertel eens-aanpak werkt het best als je die regelmatig hanteert. Dan raken de leerlingen eraan gewend en gaan ze het leuk vinden om op ontdekkingsreis te gaan in andere boeken.

Meer informatie in Aidan Chambers: Leespraat, Biblion 2012

Voor wie verder wil lezen

Andere boeken van Gideon Samson – niet absurdistisch:
Ziek, Leopold 2009, 10+, Zilveren Griffel 2010. Hard, heftig en schrijnend, maar ook vol wijsheid en mensenkennis. Hoofdpersoon is de twaalfjarige Belle. Ze ligt in het ziekenhuis, heeft een zware operatie ondergaan en moet veel overgeven. Bijna iedereen die op bezoek komt, vindt haar zielig en daar heeft ze de pest aan. Haar gescheiden ouders reageren averechts op haar en maken ruzie aan haar bed. Belle voelt haarfijn aan wat er tussen hen speelt en doet daar cynisch over. Ook klasgenootjes doorziet ze: die komen niet langs omdat zij hun beste vriendin is, maar omdat ze haar zielig vinden. Belle is soms een echte bitch; zo zegt ze tegen
haar kamergenoot Jantje (8) dat ze in het dodenkamertje liggen, waardoor het jochie totaal overstuur raakt. Als hij later zegt dat hij het niet erg vindt om naar de hemel te gaan, antwoordt Belle: ‘Er is geen hemel.’ ‘Je jokt’, antwoordt Jantje en vertelt hoe de hemel eruitziet. ‘Ik ben er geweest’, zegt hij. De tweede betekenis van die woorden komt uit: hij sterft. Alleen opa en oma snappen Belle. Opa zoent nooit. Hij omhelst. Veel fijner. Belle heeft een schrift waarin ze schrijft wat ze denkt en meemaakt; ze wil daarmee de nieuwe Anne Frank worden. Opa, de enige die ze eruit voorleest, stimuleert haar daarin. Belle wordt zó ziek dat ze nóg een operatie moet ondergaan. Of ze daarna beter wordt, vertelt het verhaal niet: het heeft een open einde. Maar het woord dodenkamertje en de verwijzing naar Anne Frank voorspellen niet veel goeds. Hoewel het hele verhaal zich in één ziekenhuiskamer afspeelt, is het geen moment saai. Dat komt doordat de dialogen ad rem zijn en door de vele flashbacks.

Met je hoofd boven water, Leopold 2010, 9+, IBBY Honour List 2012. De negenjarige Gied is extreem bang voor water. Donderdag is de ergste dag van de week want dan is er schoolzwemmen. Hij gruwt van glibberige zwembadtegels, van chloorwater in zijn ogen en van het voetenmonster dat je onder water trekt bij het watertrappen. Gied heeft een lange lijst met trucs om onder het zwemmen uit te komen. Maar die durft hij niet steeds te gebruiken. Daarom heeft hij een bezwering bedacht: als de man met de duiven op zijn bankje in het park zit, zal Gied die dag niet verdrinken. Na een ruzie met zijn moeder loopt hij weg en ontmoet een kunstschilder die hem uitlegt dat je juist moet doen waar je het meest bang voor bent. Zo kun je je angst overwinnen. En dan durft Gied ten slotte dapper te zijn. Prachtig psychologisch portret van een bang jongetje dat zijn fobie overwint.

Zwarte Zwaan, Leopold 2012, 10+, Zilveren Griffel 2013. Het schrijnende, schurende relaas over de ‘vriendschap’ tussen twee meisjes uit groep 8, een relatie waarin machtswellust, narcisme, onderdrukking en zelfs sadisme voortwoekeren zonder dat ouders, leerkrachten en klasgenoten ook maar íets in de gaten hebben. Duveke stelt zich volkomen afhankelijk op van de dictatoriale, populaire Rifka. Ze wil dolgraag vriendinnen zijn met haar, want ‘dat is het hoogste wat je kunt bereiken’ op school. Rifka maakt daar afschuwelijk misbruik van, zonder dat iemand het merkt, want naar buiten toe speelt ze het goed opgevoede, sociale meisje. Uiteindelijk, wanneer Rifka Duveke tot op het bot heeft getergd en vernederd, komt Duveke eindelijk voor zichzelf op. En dan gaat het vreselijk mis… De kracht van Zwarte Zwaan is vooral psychologisch: de volstrekt zieke relatie tussen de twee meisjes komt onthutsend geloofwaardig over. Als lezer wil je er niet aan dat iemand als Rifka zou kunnen bestaan; toch is ze griezelig overtuigend neergezet als narcistisch, gewetenloos kreng dat geniet van haar macht over Duveke. Indrukwekkend boek over goed en kwaad, machthebber en onderdrukte, schaamte en schuldgevoel.

Nederlandse kinderboeken met surrealistische en/of absurdistische trekken:
Anne Vegter en Geerten ten Bosch: De dame en de neushoorn, Querido 1989, 6+. In dit boek is alles mogelijk: bomen kunnen spreken, mieren klaverjassen en wandelende takken lopen met een wandelstok. Het is een sprookjesachtig liefdesverhaal over een neushoorn en een meisje dat een ‘dame’ is geworden. De neushoorn wacht bij de zee op haar. Er legt een bootje aan en de dame stapt uit. Ze lijkt op een prinses, met haar jurk vol diamantjes. Het verhaal heeft iets liefs en iets geks. De tekst zit vol omkeringen, onwaarschijnlijke wendingen en geinige invallen. Anne Vegter speelt op een associatieve manier met taal. Door die nadruk op originele woorden en uitdrukkingen en onverwachte wendingen raakt de lijn van het verhaal soms wat ondergesneeuwd en de identificatie met de personages is lastiger dan in meer conventionele kinderboeken. De tekeningen van Geerten ten Bosch zijn grappig, karikaturaal en met precisie getekend, soms op priegelig postzegelformaat. De fijnzinnig ingekleurde prentjes vertonen een charmante naïviteit, die bewust als stijlmiddel gehanteerd is. Al met al is De dame en de neushoorn een intrigerend, grillig en absurdistisch fantasieverhaal.

Ook Verse bekken! – of Hoe Heel Kort zich in een kip vergiste, uit het wc-raam hing, het op een sluipen zette en andere avonturen van de rat, Querido 1990, nominatie AKO-literatuurprijs 1991 is een experimenteel kinderboek met originele, fantasierijke verhalen en tekeningen. De verhalen zijn ijzersterk in hun absurdisme, maar doen soms geconstrueerd aan. De tekeningen zijn minder priegelig en naïef dan in De dame en de neushoorn en daardoor sterker.

Sprookjes van de planeet aarde, Querido 2006 bevat negen bizarre sprookjes, meer in de traditie van klassieke sprookjes geschreven dan De dame en de neushoorn, toegankelijker ook, maar dwarser en grilliger dan Grimm.

Harriët van Reek: De avonturen van Lena Lena (Querido, 1986, Gouden Griffel), Het bergje spek (Querido 1989), Henkelman, ons Henkelmannetje (Querido 1996), Bokje (Querido 2001, Zilveren Penseel) en Letterdromen met Do (Querido 2007, Zilveren Penseel). Bij dubbeltalent Harriët van Reek zijn tekst en beeld sterk geïntegreerd. Letterdromen met Do, waarin een meisje speelt en vrij associeert met letters, is daar het meest geslaagde voorbeeld van. De letters gaan leven, doen kunstjes en vormen een lettercircus.

Armando: De prinses met de dikke bibs, Leopold 1997. Recalcitrante sprookjes met prikkelende humor en een anti-moraal zonder anti-moralistisch te zijn. Over een prinses die niet wil trouwen, een oude man die graag dood wil, een lijk dat z’n tong uitsteekt, een kabouter zo groot als een mens, een mummie die naar het land van de levenden gaat en een tovenaar die niet meer mag toveren.

Harm de Jonge: Jonas en de visjes van Kees Poon, illustraties Martijn van der Linden, Hoogland & Van Klaveren 2013, 8+, Vlag en Wimpel 2014. Over een jongen van nu die van zijn vader visjes voor het eten moet halen, elke dag opnieuw. Jonas vindt dat saai en hij wil het leven spannender maken. Door zijn zonnebril op te zetten en zijn ogen tot spleetjes te knijpen, brengt hij op bijna psychedelische wijze leven in de brouwerij. De Jonge knipoogt hierbij naar Alice in Wonderland (een steeds opduikend konijn), naar Kees de Jongen (Kees is op Rosa Overbeek, Jonas op Rosa Overtoom) en naar Salvador Dalí (door de gracht zwemt een krokodil en de koningin drijft er op een krant, met een lakei die een paraplu boven haar hoofd houdt, surrealistisch verbeeld door Martijn van der Linden). Een sterk staaltje fantastisch realisme.

Daniil Charms: Een, twee hupsakee, illustraties Marc Rosenthal, Lannoo 1996, Nietes welles, illustraties Gerda Dendooven, Querido 1997, Een stinkdier is een prachtig beest, illustraties Gerda Dendooven, Querido 1999. Geestige, ondeugende en soms nonsensicale verhalen met futuristische trekjes die getuigen van een onbevangen kinderlogica en –fantasie. Charms (1905-1942) wordt beschouwd als de grootste Russische absurdistische schrijver. Hij was te origineel en onafhankelijk om zich te schikken naar de kunstpausen van het communistisch regime en heeft dat met de dood moeten bekopen. Met kinderverhalen, die voor onschuldiger doorgingen dan werk voor volwassenen, kon hij nog een tijdje uit handen van het Politbureau blijven. Toen hij in 1931 gearresteerd werd als ‘contra- revolutionair’, kreeg zijn vader hem nog vrij. Maar in 1941 werd hij opnieuw gearresteerd en naar een psychiatrische inrichting afgevoerd. Daar stierf hij een half jaar later.

Ionesco: Eerste Verhaal, Tweede Verhaal, Derde Verhaal en Vierde Verhaal (prentenboeken met illustraties van Etienne Delessert (1+2), Philippe Corentin (3) en Nicole Claveloux (4), Bruna 1977), vertalingen van respectievelijk Conte numéro 1, 2, 3 en 4 (1969-1976). Een vader vertelt vreemde verhalen aan zijn dochtertje van bijna drie. Zoals over een familie waar iedereen Jacqueline heet, tot de hobbelpaarden en tinnen soldaatjes toe. En over het spelen met taal: ‘telefoon’ wordt ‘kaas’, ‘kaas’ wordt ‘speeldoos’, ‘speeldoos’ wordt ‘vloerkleed’ enzovoort; een verhaal wordt zo een soort geheimtaal. De prenten doen soms sterk aan het werk van Salvador Dalí denken. In Eerste Verhaal is bovendien een beeldcitaat te zien van een monster uit Max en de Maximonsters van Maurice Sendak).

© Lieke van Duin & Jos van Hest

Naar boven