Lepelsnijder – Lessuggesties 2019

Bij Lepelsnijder, genomineerd voor de Woutertje Pieterse Prijs 2019, is onderstaand lesmateriaal ontwikkeld door Lieke van Duin en Jos van Hest. Er is ook een pdf beschikbaar.

Lepelsnijder

Marjolijn Hof & Annette Fienieg
Querido, 2018

Inhoud

  • Boek
  • Leeftijd en (voor-)lezen
  • Praten
  • Doen
  • Groepsgesprek
  • Voor wie verder wil lezen

Boek 

Lepelsnijder is een spannend, sprookjesachtig avonturenverhaal dat zich afspeelt in een onbestemd, feodaal verleden. Boeren worden uitgebuit door landheren, het verschil tussen rijk en arm is schrijnend zichtbaar en perverse lieden worden niet bestraft.
Hiervoor schreef Marjolijn Hof kinderboeken over actuele thema’s in het hier en nu. In 2006 werd ze bekend met Een kleine kans (Gouden Griffel en Gouden Uil 2007) over het meisje Kiek, wier vader als arts in een ver land werkt waar oorlog woedt. Kiek wil de kans dat hem iets overkomt zo klein mogelijk maken. Moeder nummer nul (2008) gaat over adoptie, en De regels van drie (2013, Woutertje Pieterse Prijs 2014) over twee Nederlandse kinderen die met hun moeder hun overgrootvader uit IJsland willen ophalen om hem naar een Nederlands verzorgingshuis te brengen, wat hij absoluut niet wil.

Lepelsnijder is totaal anders. Hoofdpersoon is Janis, een jongen van een jaar of elf. Hij woont samen met Frid, een oude man, in een hut op een berg. Frid noemt Janis een heelmaker omdat hij kunstzinnige lepels uit hout snijdt. Zichzelf noemt hij een stukmaker omdat hij als stroper konijnen vangt om op te eten. De vachten ruilt Frid voor reuzel, gerst, zout, lampolie en soms kippen. Hij is dan dagen weg. Eén keer neemt hij ook messen en gutsen voor Janis mee. Frid verbiedt Janis ten strengste om het pad naar beneden af te lopen, want dan kan de grote ziekte hem te pakken krijgen.

Op een keer komt Frid niet terug van zijn ruiltocht. Er komt wel iemand anders: een man die Schenkelman heet en beweert dat Frid nooit meer thuiskomt. Janis gelooft hem niet, maar als Frid dagen later nog steeds niet terug is, gaat Janis hem zoeken, met zijn hondje Luki en een ezel die Schenkelman heeft achtergelaten. Hij gaat nu wél het verboden pad af, naar beneden. En dan begint een avontuurlijke zoektocht waarin steeds nieuwe personages opduiken, zoals het zonderlinge echtpaar Trebs dat hem een tondeldoos geeft en de jongen Ever, die hem konijnen wil laten doden. Tijdens Janis’ tocht wordt zijn wereld groter. In Dolmerstede ontdekt hij dat wegen namen hebben en dat klokgelui aangeeft hoe laat het is. Ook geld is nieuw voor hem. En hij leert nieuwe woorden als doodgraver, smoutzetter, boendermaker, bontwerker, biersleper, piano forte.
Het verhaal ontvouwt zich dan als een pageturner. De plot is ingenieus en onvoorspelbaar, met detective-achtige intriges, naamsveranderingen, verrassende geheimen en onverwachte wendingen. Er wordt zo hartstochtelijk gelogen dat de lezer amper kan bijhouden wat waarheid en leugen is, maar wel steeds nieuwsgierig blijft.
Een schilderij (Teich im Riesengebirge van Ludwig Richter uit 1839) uit de Romantiek inspireerde Marjolijn Hof tot het boek. Dat is te merken: ze schrijft schilderachtig, filmisch, met levendige dialogen, zodat de lezer het verhaal in wordt gezogen. Het boek bevat klassieke en mythologische motieven: het straatarme kind dat uit een rijke familie blijkt te komen; de waarzegster die een vloek over een tweeling uitspreekt; de poging om de voorspelling te ontlopen door één van de kinderen te ontvoeren, zoals met Perseus uit de Griekse mythologie gebeurde. Tot de laatste bladzijde blijft het de vraag of de vloek zal uitkomen of niet. De lezer mag het zeggen.
Annette Fienieg maakte fraaie illustraties van houten lepels voor het begin van elk hoofdstuk. Met de techniek van linosnedes heeft ze het kunstige houtsnijwerk van Janis prachtig verbeeld. Ook de omslagillustratie, de smalle stenen brug – symbool voor de gevaarvolle overgang tussen Janis’ karige leven met Frid en zijn avontuurlijke leven daarna – is raak gekozen.
Leeftijd en (voor-)lezen 
Lepelsnijder is geschikt voor kinderen vanaf tien jaar. Vanwege de spannende avonturen en verrassende wendingen is het heel geschikt om voor te lezen. Een verhaal om in weg te duiken!

Praten

Over houten lepels (10+)
Janis leerde houtsnijden. In het begin maakte hij doodgewone lepels, geen kunst aan. (…) Al snel begon hij de stelen van de lepels te versieren. Frid zocht beter hout. (…) 
Janis sneed bloemenranken uit en wilde dieren die hij kende van de plaatjes in het boek. Hij 
was er goed in, zo goed dat Frid op een dag zijn handen vastpakte en zuchtte.  
‘Je hebt een gave, manneke, wees er zuinig op. Jij bent op de wereld om mooie dingen te maken.’  (p. 11-12)
In het boek staan twee grote afbeeldingen van houten lepels: aan het begin (p. 6) en aan het eind (p. 291). Op de bovenkant zijn de dieren uitgesneden waarmee Janis op reis gaat: een ezel en een hond. Op de schutbladen staan ook lepels. En ieder hoofdstuk begint met een lepel. Hoeveel verschillende lepels staan er in het boek? Welke vind je de mooiste en waarom? Welke vind je het minst mooi en waarom?
Over heelmakers en stukmakers (10+)
‘Je hebt heelmakers,’ zei Frid, ‘en stukmakers. Ik ben een stukmaker. Ik vil konijnen en slacht kippen. Jij bent een heelmaker, jij maakt iets van niets. En ben je een heelmaker, dan moet je een beetje oppassen. Niks stukmaken, daar komt het op neer. Geen bloed aan je handen. Heelmakers mogen niks stukmaken en stukmakers kunnen niks heelmaken. Zo is het in de wereld verdeeld.’
‘Wat gebeurt er als ik iets stukmaak?’
‘Dan is het gedaan met de lepels,’ zei Frid. ‘Wie konijnen vangt is een stroper. Wie een kip slacht een boerenpummel. Die maakt van zijn levensdagen niks moois meer.’ (p. 12)
‘Jouw beurt,’ zei hij. ‘Met je eigen mes.’ Hij drukte het konijn neer. 
 Janis stond met het mes in zijn handen. Het konijn keek angstig. Het had een wollige vacht en daaronder klopte het hartje.
‘Doe het,’ zei Ever.
Het konijn ademde snel. Het had een zwart neusje dat zenuwachtig bewoog.
‘Ik kan het niet,’ zei Janis.
‘Wie eten wil, moet doden,’ zei Ever.
‘Ik kan het echt niet,’ zei Janis. ‘Als ik iets doodmaak is het afgelopen. Dan kan ik geen lepels meer snijden.’  (p. 96)
Frid noemt Janis een heelmaker omdat hij mooie lepels uit hout snijdt, en zichzelf een stukmaker omdat hij dieren doodt. Wat vind je van die indeling van mensen in heelmakers en stukmakers? Zijn heelmakers betere mensen dan stukmakers? Waarom wel of niet?
Als Janis later in het bos Ever ontmoet, wil die dat Janis mee op jacht gaat om konijnen te vangen. Ze moeten tenslotte eten. Janis weigert, maar als Ever een konijn heeft gevangen, gedood en aan het spit geroosterd, eet hij er wel van mee. Wat vind je daarvan, van niet willen doodmaken, maar er wel van willen mee eten als iemand anders het dier doodmaakt?
Eet jij vlees van dieren die je niet zelf hebt doodgemaakt? Wat vind je daarvan?
Zou je zelf een konijn of kip kunnen doodmaken om te eten?
Ben je vegetariër? Of wil je het worden? Waarom? Of zou je nooit vegetariër willen of kunnen zijn?
Over een schilderij
In het Nawoord schrijft Marjolijn Hof dat een schilderij haar inspireerde tot dit verhaal. Het is het schilderij Teich im Riesengebirge (Meer in het Reuzengebergte), door Ludwig Richter geschilderd in 1839. Ze zag het in Berlijn, in de Alte Nationalgalerie:
Het meer komt een paar keer voor in het boek:
Na het bos kwam een kale vlakte. Ze liepen langs een meer. 
Het was een sombere dag en het water was donker. (p. 31).
Janis herinnerde zich het meer. Het donkere water, de grijze lucht en Frid die naast hem liep langs de oever. ‘Het is er diep,’ zei Ever. ‘Dat zeggen ze. Op de bodem liggen lijken en botten van langer geleden, een dikke laag, kaalgevreten door de vissen. Vette vissen zijn het, zo groot als een kalf. Niemand durft ze te vangen.’  (p. 115-116)
‘Ik weet een plek waar niemand durft te zoeken,’ zei Janis. ‘Ken je het meer? Vlak bij het bos? Op de bodem liggen botten van vroeger, een dikke laag, zoveel mensen zijn er al verdronken.’
Hij hield zijn mond over de vissen die de lijken hadden kaalgevreten. (p. 255)
Bekijk dit schilderij. Welk woord past er het best bij: geheimzinnig, dreigend, vrolijk, somber, spannend, onheilspellend, saai, sprookjesachtig? Wat maakt dat je dat vindt?
Wat voor weer is het op het schilderij? Hoeveel graden, denk je? Wat zou je willen vragen aan de man en het kind op het schilderij? Zou je met hen mee willen lopen? En in je eentje? Waarheen zou je dan gaan?
Bekijk het schilderij en beschrijf het meer, de lucht, het licht, de rotsen. Schrijf ook op wat je het belangrijkst vindt aan de man, de jongen, de hond.
Over Frid (11+)
‘Frid is ervandoor,’ zei Schenkelman. ‘En hij komt niet meer terug. Dat probeer ik te vertellen, de hele tijd al.’
‘Hij is ruilen,’ zei Janis. ‘En hij komt thuis, zo meteen.’
‘Hij komt niet thuis,’  zei Schenkelman. ‘Nooit meer.’ (p. 17)
‘Ik moet iets laten zien,’  zei Ever. ‘De krant op de muur van het stadhuis.’ (p. 177)
(…) Janis begon bij de regel die Ever had aangewezen.
In de rivier nabij Bartelborgh is het levenloze lichaam van een reiziger aangetroffen. Het stoffelijk overschot is deerlijk verminkt en het is derhalve niet eenvoudig na te gaan wie de ongelukkige is. Het gaat om een oudere man, grijsharig en klein van gestalte. (p. 178)
Janis denkt dat het lijk het lichaam van Frid is. Denk jij dat ook? Waarom? Wat zou er met hem gebeurd kunnen zijn? Heeft hij een ongeluk gehad? Is hij vermoord? Door wie dan? En waarom? Had Frid vijanden? Of zou hij zelfmoord hebben gepleegd? Zoek zinnen in het boek die een hint geven over wat er met Frid gebeurd zou kunnen zijn.
Over de flaptekst (12+)
Op de achterkant van de eerste en tweede druk staan onderaan verschillende zinnen. In de eerste druk schrijft de uitgever: ‘Voor fans van klassieke avonturenverhalen als De brief voor de koning en De gebroeders Leeuwenhart.’ In de tweede druk staat een citaat uit een recensie: ‘Een tijdloos avonturenverhaal voor liefhebbers van Alleen op de wereld en Lampje‘. (NBD)
Welke vergelijking vind je beter? En waarom? Waarin lijkt Lepelsnijder op die boeken en waarin niet? Wat zou je zelf in één zin op de achterkant van het boek schrijven?

Doen

Houten lepel versieren (8+)
Vraag de kinderen om een houten lepel van thuis mee te nemen. Zorg zelf ook voor wat houten lepels (uit de kringloopwinkel), want misschien kan niet elk kind er een meenemen.
Bekijk eerst met elkaar de meegebrachte houten lepels: benoem samen de verschillen in vorm, kleur, formaat, houtstructuur en houtsoort.
Laat de kinderen de lepel omhoog houden met het schepgedeelte naar boven: dat is dan het hoofd of de kop. Vraag ze om van hun lepel een persoonlijke lepel maken met het hoofd van een pop of de kop van een dier. Er zijn allerlei mogelijkheden: er met inkt op tekenen, beschilderen, beplakken, met touwtjes, elastieken of lapjes versieren, linten eraan hangen, met boetseerklei behandelen. Ze kunnen hun kop haren geven, een hoed, muts of pet opzetten, ze kunnen er armen of vleugels aan maken en een lijf van lapjes.
Vraag de kinderen om hun lepelfiguur een naam te geven. Laat ze in twee- of drietallen een poppenspel bedenken, waarbij de lepelfiguren met elkaar praten.
Maak van alle lepelfiguren samen een tentoonstelling.
Liedje zingen (8+) 
‘Wil je garen of band
Wil je riet voor een mand?
Wil je hooi voor je mijt
of een bok voor je geit
of een kus op je tralala?
Wil je linnen of vlas?
Wil je wol voor een jas?
Wil je stro voor en krib, 
of een haan voor je kip, 
of een kus op je tralala? 
Tralalatralalatralala!’ (p. 20)
Dit is het liedje dat Schenkelman zingt. Verzin er met zijn tweeën een melodie bij, oefen, leer de woorden uit je hoofd  en laat aan de groep het liedje drie keer achter elkaar horen.
Janis haalde diep adem en zong zoals Frid het deed, een lied dat nog niet bestond, zelf verzonnen en met veel gehoempapa.
‘En we vingen een konijn.
Hoempapa, hoempapa. 
O jongens dat was fijn. 
Hoempapa, hoempapa. 
En we vingen er nog een.
Hoempapa, hoempapa
Maar jij ving er geen een!
Hoempapa hoempapa. (p. 99/100)
Dit is het lied dat Janis en Ever zongen. Bedenk er een melodie bij, oefen en zing met zijn tweeën het lied voor de groep.
Slothoofdstuk schrijven (10+)
‘En als we terugkomen…’ zei Silke. Ze staarde in de vlammen. ‘Want we gaan toch terug? Later?’ Janis nam nog een hap. ‘Misschien,’ zei hij met volle mond. (p. 288)
Dit dialoogje staat op de één na laatste bladzijde. Het verhaal heeft een open einde, dat wil zeggen dat je niet weet hoe het met Janis en Silke afloopt. Wat denk je, gaan ze ooit nog terug naar hun landgoed Holderstate? Gaan ze uitzoeken wat er met Frid is gebeurd? Zou het kunnen dat Frid toch leeft? Blijven Janis en Silke vrienden? Krijgen ze ruzie? Komt de voorspelling van de waarzegster uit? Wat gebeurt er met die gemene neven? Schrijf een slothoofdstuk op één A4’tje waarin je vertelt hoe het afloopt met Janis en Silke.
Gedicht schrijven bij een schilderij (10+)
Marjolijn Hof werd geïnspireerd door een schilderij en schreef toen haar boek Lepelsnijder. Laat je ook inspireren door een schilderij en schrijf een gedicht. Dit zijn de stappen die je dan moet zetten:
Kijk goed naar dit schilderij. Het hangt in het Rijksmuseum en het is in 1641 geschilderd door Johannes Cornelisz Verspronck. Het schilderij heet Portret van een meisje in het blauw. Ze weten niet wie het meisje is, maar jij gaat het bedenken.
Verzin hoe het meisje heet en schrijf haar voornaam op.
Bedenk hoe oud ze is en schrijf haar leeftijd op.
Schrijf losse woorden op die met haar kleren te maken hebben: kleur, soort stof, hoe het voelt.
Schrijf ook losse woorden op over haar gezicht, haar haar, haar sieraden.
Het meisje poseert voor de schilder. Wat denkt ze ondertussen? Schrijf een gedachte van haar op.
Kun je iets zeggen over haar karakter? Is ze nieuwsgierig, brutaal, verlegen, sociaal of juist niet?
Wat gaat ze straks na het poseren doen? Verzin iets en schrijf het op.
Het meisje droomt over iets wat ze later wil. Waarover, denk je? Schrijf op!
Het meisje is ergens bang voor. Waarvoor? Schrijf op!
Wat kun je nog meer bedenken of verzinnen? Iets over haar vader of moeder, iets over haar slaapkamer, iets over een ruzie, iets over haar toekomst?
Met de woorden die je nu hebt verzameld, schrijf je een kort gedicht van een regel of tien. Het wordt een ik-gedicht: het meisje is aan het woord en vertelt over zichzelf. Schrijf een gedicht met korte regels die niet rijmen. De regels kunnen beginnen met Ik heet… Ik ben… Mijn… Ik denk… Ooit ga ik… Als je zelf iets beters weet, doe je dat natuurlijk. Je hoeft niet al je bedachte woorden te gebruiken. En je kunt er van alles bij verzinnen. Dat deed Marjolijn Hof ook. Niets is te gek.

Groepsgesprek

Een goede manier om een kinderboek klassikaal te bespreken is door Aidan Chambers ontwikkeld. Chambers is een Engelse jeugdboekenschrijver die in 2002 de Hans Christian Andersenprijs kreeg. Hij is ook specialist in leesbevordering en hij beschrijft deze aanpak, ontstaan in de praktijk van de basisschool, in zijn boeken Vertel eens en De leesomgeving, samengevoegd in Leespraat, Biblion 2012. De Vertel eens-aanpak komt erop neer dat de klas ongeveer drie kwartier over een boek praat naar aanleiding van vragen die de leerkracht stelt. De werkwijze is te gebruiken in de hele basisschool, op het vmbo en in de onderbouw havo/vwo.

De basisvragen van Chambers, die meestal veel reactie ontlokken, zijn dan:

1. Wat vind je goed aan het boek?
2. Wat vind je minder goed aan het boek?
3. Wat vind je moeilijk? Makkelijk? Grappig? Bijzonder? Interessant?
4. Wat valt je op aan hoe het boek is geschreven en getekend?
Zet de antwoorden van de leerlingen op deze vragen in steekwoorden op het bord. De eerste drie vragen vormen een inleiding tot de laatste vraag, die het belangrijkst is: hoe zit het boek in elkaar? Als je kinderen leert daarop te letten, gaan ze beter kijken, luisteren en lezen. Dan kunnen ze meer genieten van een boek, en daar gaat het uiteindelijk om. Als ze er eenmaal mee geoefend hebben, dringt een boek beter tot hen door.
Zodra de leerlingen doorhebben dat dát nu stijlkenmerken zijn, gaan ze die in andere boeken ook herkennen. Soms vinden leerlingen na zo’n bespreking moeilijke aspecten niet moeilijk meer, of vallen hen opeens leuke dingen op die ze eerst niet zagen.
Mogelijke antwoorden van leerlingen op vraag 4
Qua inhoud
Spannende avonturen in een vroegere tijd.
Er staan woorden in van vroeger, zoals tondeldoos en smoutzetter.
Steeds denk je dat je weet wat er aan de hand is, maar dan gaat het toch weer anders.
Er komen steeds nieuwe personen bij, met weer een nieuw geheim.
Veel mensen waren vroeger heel arm; een paar waren rijk.
Qua vorm (tekst)
Het is een sprookjesachtig verhaal.
De hoofdstuktitels zijn steeds een zin uit het verhaal.
Er staan ook liedjes in.
Sommige zinnen komen steeds terug, zoals: ‘(De grote ziekte) kan sluipen en klimmen. En springen en hollen en kruipen en zwemmen. Van mens naar mens, van huis naar huis.’
Qua vorm (illustraties)
Boven elk hoofdstuk staat een plaatje/linosnede van een mooie uit hout gesneden lepel.
Het omslag maakt nieuwsgierig: het is een brug maar lijkt ook een beetje op een lepel.
Tips
Er zijn meer vragen mogelijk; ontwikkel als leerkracht daarin je eigen stijl.
Alles mag gezegd of opgemerkt worden. Niets is gek of stom.
Geef de leerlingen het gevoel dat hun antwoord belangrijk is. Er wordt niet door elkaar heen gepraat. Iedereen luistert naar elkaar.
Het boek moet niet te simpel en voorspelbaar zijn, anders zijn de leerlingen er snel over uitgepraat. Lepelsnijder is geschikt voor zo’n bespreking, evenals de andere boeken die genomineerd zijn voor de Woutertje Pieterse Prijs
De Vertel eens-aanpak werkt het best als je die regelmatig hanteert. Dan raken de leerlingen eraan gewend en gaan ze het leuk vinden om op ontdekkingsreis te gaan in andere boeken. Meer informatie in Aidan Chambers: Leespraat, Biblion 2012

Voor wie verder wil lezen

Van Marjolijn Hof:
Een kleine kans (Querido 2006, 9+, Gouden Uil, Gouden Uil Jonge Jury & Gouden Griffel). De vader van Kiek werkt als arts in gebieden die geteisterd worden door natuurrampen of oorlogen. Dit keer vertrekt hij weer naar zo’n gevaarlijk ver land en al snel blijkt hij vermist te zijn. Kiek wil de kans dat hij niet levend terugkomt zo klein mogelijk maken. Ze bedenkt dat de kans dat je vader én je hond én je muizen doodgaan, superklein is. Ze heeft al een stokoude hond, Mona, en ze koopt er twee muizen bij. Als Mona nu doodgaat, én haar muizen, dan moet haar vader het dus wel overleven… Weergaloos spannend, genuanceerd en overtuigend wordt beschreven hoe Kiek probeert het lot te bezweren terwijl de berichten over haar vader steeds somberder worden. Als ze op een viaduct Mona over de reling tilt en laat bungelen, grijpt een volwassene in en begrijpt Kiek dat ze de realiteit onder ogen moet zien, een realiteit die nog ruimte laat voor enige opluchting. Het boek is verfilmd als Patatje Oorlog en in z’n geheel te zien op Youtube.
Oversteken (10+, Querido 2007, 11+) Meta’s moeder heeft weer eens een nieuwe vlam: de IJslander Bjarni. Meestal gedragen vriendjes van haar moeder zich irritant, vindt Meta, maar deze valt mee. Ze gaan zelfs met z’n drieën op kampeervakantie naar Bjarni’s geboorteland. Meta’s moeder houdt niet zo van dat primitieve, maar Meta vindt het heel avontuurlijk. Ook de IJslandse sagen die Bjarni vertelt, boeien Meta. Ze vindt Bjarni steeds aardiger terwijl de relatie tussen hem en haar moeder juist steeds stroever wordt en tenslotte verbroken. In dit boek is de overweldigende IJslandse natuur en cultuur op een meer informatieve manier aanwezig dan in De regels van drie, waarin dat harmonischer is verwerkt.
Moeder nummer nul (Querido 2008, 10+). Fejzo, afgekort Fé, is geadopteerd, evenals zijn oudere zus Bing die als baby in China te vondeling is gelegd en in een weeshuis terechtkwam. Fé weet alleen dat zijn biologische moeder uit Bosnië komt. Hij noemt haar moeder nummer nul. Door de vragen van een meisje in het park wordt hij nieuwsgierig naar haar, fantaseert hij dat hij zijn tekentalent van haar heeft en gaat hij naar haar op zoek. Als hij via een tussenpersoon hoort dat ze gevonden is – al wil ze hem nu nog niet ontmoeten – wordt zus Bing jaloers en verdrietig, want voor haar is het veel moeilijker om haar biologische ouders te vinden. Fijnzinnige, ontroerende jeugdroman, gebaseerd op de eigen jeugd van Marjolijn Hof als adoptiekind.
Mijn opa en ik en het varken oma (Querido 2011, 7+). Originele, absurdistische verhalen over een meisje en haar opa. De verhalen nemen steeds een andere wending dan de lezer verwacht. Opa gaat eindeloos door met pannenkoeken bakken omdat hij zo’n drang vanbinnen heeft. Als het naamloze meisje – de ik-figuur – later als ze groot is neushoorn wil worden, regelt opa even een neushoorn voor de deur zodat ze kan oefenen. Ook haalt ze de malste capriolen uit om van opa een held te maken. Steeds komen de gebeurtenissen na een slingerbeweging naar het absurde weer veilig in de werkelijkheid terug, zoals in het laatste verhaal dat een inventief spel met droom en werkelijkheid is en waarin opa tenslotte op de rand van haar bed zit te vertellen: Ik had nog nooit zo’n spannend verhaal gehoord. Daar kon geen droom tegenop.
De regels van drie, Querido 2013, 11+, Woutertje Pieterse Prijs 2014. Evenals Een kleine kans gaat dit op een lichtvoetige manier over een ethisch dilemma. Het verhaal speelt in het uiterste noorden van IJsland in een vissersdorp aan een fjord, omringd door bergen. Daar komt de Nederlandse Twan terecht met zijn tweelingzus Linde, zijn moeder en zijn oma. Ze komen zijn overgrootvader opi Kas – die als haringvisser daar is blijven hangen – naar Nederland halen omdat hij ‘bijna op’ is en niet meer voor zichzelf kan zorgen. Het is november en de ene sneeuwstorm volgt op de andere. Twan heeft Het Grote Survival Handboek bij zich, vol tips over hoe je in extreme omstandigheden kunt overleven. De regels van drie heeft hij uit zijn hoofd geleerd: Je neemt meestal binnen drie seconden een beslissing, en daar hangt je leven van af. (…) je hersenen kunnen drie minuten zonder zuurstof. (…) In een extreem klimaat blijf je drie uur in leven zonder speciale bescherming. Zonder drinkwater houd je het drie dagen uit en zonder voedsel drie weken. Hij leest ze opi Kas voor, maar opi, ver in de negentig, lichamelijk gammel, geestelijk helder, is niet geïnteresseerd in overleven. Hij wil op zijn eentje de bergen in om te sterven, zoals eskimo’s en indianen doen. Zijn dochter en kleindochter willen daar niets van weten, maar Twan en Linde krijgen steeds meer begrip voor opi.
Jeugdklassiekers waarmee Lepelsnijder is vergeleken:
Hector Malot: Alleen op de wereld, 1878, bewerking Tiny Fisscher, illustraties Charlotte Dematons, Gottmer 2016, 7+. Het wereldberoemde verhaal van Hector Malot over de achtjarige Rémi op zijn zwerftocht door Frankrijk, nadat hij door zijn pleegouders is verkocht aan de oude straatmuzikant Vitalis. Na de dood van Vitalis is Rémi inderdaad helemaal alleen. Tiny Fisscher maakte een nieuwe bewerking die het boek toegankelijker maakt voor lezers van nu. Met prachtige illustraties van Charlotte Dematons die inspiratie opdeed door de tocht van Rémi na te reizen.
Tonke Dragt (tekst en illustraties): De brief voor de koning, Leopold 1962 (44-ste druk 2015), Kinderboek van het jaar 1963, Griffel der Griffels 2004, 9+. Speelt evenals Lepelsnijder in een onbestemd feodaal verleden, in een gebied vol bergen en wouden. Hoofdpersoon Tiuri ontmoet mensen van wie niet meteen te zien is of ze goed of slecht zijn. Tonke Dragt in Trouw van 30-3-2019: ‘Het is een roman over volwassen worden waar iedereen zich in kan herkennen. Het begin is heel spannend. De 16-jarige Tiuri moet een nacht met vrienden waken in de kapel om ridder te worden. De voorwaarde is dat zij niet mogen spreken. Dan wordt er aangeklopt: een man vraagt om hulp. (…) Tiuri is de enige die het aandurft. Hij begint aan het avontuur om een belangrijke boodschap aan een verre koning te brengen. Een zaak van leven en dood, van goed en kwaad.’
Het eerste Nederlandse boek dat door Netflix verfilmd wordt en in minstens achtentwintig landen te zien zal zijn.
Astrid Lindgren: De gebroeders Leeuwenhart, illustraties Ilon Wikland, Ploegsma 1974, Zilveren Griffel 1975, 10+, verfilmd. De chronisch zieke Karel (Kruimel, ik-figuur, 10 jaar) en zijn knappe oudere broer Jonatan (13) zijn altijd samen. Als hun huis in brand vliegt, komt Jonatan om bij zijn poging zijn broertje te redden. Kruimel overlijdt twee maanden later aan zijn ziekte. Ze ontmoeten elkaar in Nangijala, een magisch, middeleeuws ogend land voorbij de sterren, waar ze in het vredige Kersendal komen te wonen, waar Jonatan Kruimel leert paardrijden. In het Bramendal echter heeft de wrede tiran Tengil de macht overgenomen; hij houdt vrijheidsstrijder Orvar gevangen in de grot van de vuurspuwende oerdraak Katla. De broers sluiten zich aan bij een groep om het Bramendal te bevrijden. Kruimel ontwikkelt zich van een bang kind tot dappere redder. Ten slotte neemt hij de in de strijd verlamd geraakte Jonatan op zijn rug in zijn sprong naar het volgende magische land: Nangilima. Spannend, beeld- en troostrijk fantasyverhaal dat door de ideeën over werelden na de dood veel stof heeft doen opwaaien.
Annet Schaap: Lampje, Querido 2017, Woutertje Pieterse Prijs 2018, 10+. Lampje heet eigenlijk Emilia, naar haar overleden moeder. Ze woont met haar vader Augustus op een schiereiland naast de vuurtoren. Omdat haar vader een been mist, moet zij elke avond de eenenzestig treden van de vuurtoren beklimmen om de lamp aan te steken. Op een dag vergeet ze lucifers te kopen. En dan gaat alles mis: het stormt die nacht en doordat de vuurtoren geen licht geeft, slaat er een schip op een rots voor de haven. Zij en haar vader krijgen de schuld; haar vader wordt opgesloten in de vuurtoren en Lampje wordt gedeporteerd naar het sombere Zwarte Huis van de Admiraal, waar ze moet dweilen en schoonmaken. En dat terwijl er gefluisterd wordt dat er een monster in de torenkamer huist! Beetje bij beetje geeft Annet Schaap meer prijs over dat monster, dat een jongen met een vissenstaart blijkt te zijn die Edward heet en die ook geen moeder heeft. Met geduld en incasseringsvermogen weet Lampje hem te bereiken en er ontstaat een band tussen hen. Ze groeien aan elkaar, elk in hun eigen element. Overrompelend rijk, sprookjesachtig avontuur vol vaart.
© Lieke van Duin & Jos van Hest
Naar boven