Bijna iedereen kon omvallen – Lessuggesties 1994

Boek

Een klein zwart doosje met een verjaardag erin. Brieven die via de wind verstuurd worden. Dieren die omhoog vallen. Gekneusde voelsprieten, snavels en stekels. Luisteren naar de smaak van honing. Je afvragen of ‘tamelijk’ hetzelfde is als ‘een beetje’. Uit alle macht aan niets denken. Nadenken over nadenken. Ziehier het handelsmerk van Toon Tellegen. Geen enkele andere auteur schrijft zo surrealistisch voor kinderen. In geen enkel ander kinderboek wordt zo veel, zo puur en zo vergeefs nagedacht.

De dierenverhalen van Toon Tellegen zijn uniek: dromerig, vluchtig, beeldend, vol natuurbeschrijvingen en filosofisch gegoochel met taal en logica. Van elke diersoort is er één en alle dieren zijn ongeveer even groot. De olifant valt door het dak van het slakkenhuis in de slak zijn luie stoel, of hij vliegt door een gaatje in het spinnenweb. En de eekhoorn drinkt samen met de octopus een kopje brakke thee op de zeebodem.
Schokkende gebeurtenissen doen zich nauwelijks voor. Wat de dieren meemaken, is een reeks van wonderlijke voorvallen, vaak zonder clou, oorzaak of gevolg.
Er worden veel grappige gesprekjes gevoerd: pogingen tot contact die meestal niet erg lukken. Alleen de eekhoorn en de mier hebben, ondanks hun langs elkaar heen praten en denken, een hechte vriendschap. Er staan twaalf verhalen over de mier en de eekhoorn in het boek. Ze schrijven elkaar brieven, waarbij het niet zozeer om de inhoud gaat maar om de poging tot contact. In het verhaal waarin de mier de eekhoorn schrijft: ‘Ik ben ziek’ is de uiterlijke communicatie gebrekkig, maar het onbewuste begrip ontroerend. Het is een prachtig verhaal, waarin de mier zo graag wil dat de eekhoorn zegt dat hij een dappere zieke is. De eekhoorn weet niet goed wat ‘ziek’ is, maar doet wat de mier wil: ‘Je bent dapper ’ zeggen, en andere vormen van aandacht geven. En dat blijkt zo’n effectief medicijn te zijn dat de mier tegen het eind van de middag al weer beter is.

Globaal weet de liefhebber van Tellegens dierenverhalen wel ongeveer wat je kunt verwachten, maar toch laat je je steeds weer verrassen. De reiger eet de kikker niet op, maar praat met hem, en wel over de kunst van het omvallen die hij zo graag zou beheersen. Als de tor in de woestijn dorst krijgt, probeert hij niet aan drinken te komen, maar gaat hij nadenken over de soorten dorst die er bestaan. En dat golven uit het struikgewas tevoorschijn gehaald kunnen worden, en glinsteringen uit een klein kistje dat lang onder de grond had gelegen, is typisch Tellegen.

De dieren hebben ook iets consequents in hun karakter. De olifant wil steeds omhoog klimmen, in een boom of in de lucht, valt steevast naar beneden en heeft dan een buil op zijn hoofd. De boktor is een soort dokter die stukke of depressieve dieren repareert. De mier wil op reis, maar heeft moeite met afscheid nemen van de eekhoorn. En de schildpad experimenteert met de woorden zorgelijkheid, onzekerheid en zich ongelukkig voelen. Er wordt nogal wat gevallen in deze verhalenbundel, omlaag én omhoog, maakt niet uit. Moedeloosheid, zwaarmoedigheid en andere vormen van somberheid worden met zorg gecultiveerd, maar zijn zelden dramatisch. Net alsof er een laagje luchtigheid overheen ligt, een knipoog, een glimlach.

Leeftijd en (voor-)lezen

Geschikt voor kinderen vanaf tien jaar. Voorlezen vanaf 9 jaar, groep 6. Vooral wat filosofisch ingestelde kinderen zullen ervan genieten; bij anderen kan het filosoferen door deze verhalen gestimuleerd worden. De verhalen zijn kort, maar het is niet aan te raden er veel achter elkaar voor te lezen. Het zijn verhalen om per stuk te proeven en over te praten.

Groepsgesprek

Een goede manier om een kinderboek als geheel klassikaal te bespreken is door Aidan Chambers ontwikkeld. Chambers is een Engelse kinderboekenschrijver die in 2002 de Hans Christian Andersenprijs kreeg. Maar hij is ook een specialist in leesbevordering en beschrijft deze aanpak, ontstaan in de praktijk van de basisschool, in zijn boeken Vertel eens en De leesomgeving (Biblion 2001). De werkwijze is te gebruiken in de hele basisschool, op het vmbo en in de onderbouw havo/vwo.

De ‘Vertel eens’-aanpak komt erop neer dat de groep in ongeveer drie kwartier over een boek praat naar aanleiding van vragen die u als leerkracht stelt. Chambers stelt de volgende basisvragen voor, die meestal veel reactie ontlokken:

  1. Wat vind je leuk aan het boek?
  2. Wat vind je niet leuk aan het boek?
  3. Wat vind je moeilijk?
  4. Zie je ook bepaalde patronen die zich herhalen?

De antwoorden van de leerlingen op deze vragen zet u in steekwoorden op het bord.

De drie eerste vragen vormen een inleiding tot de laatste vraag, die het belangrijkst is: het is de vraag naar bepaalde patronen of stramienen in het boek. Door op die patronen te letten, leren leerlingen beter kijken, luisteren en lezen. Dan kunnen ze nog meer genieten van een boek. Als patronen voor kinderen van uw groep een te moeilijk begrip is, kunt u vragen naar dingen die steeds terugkomen. Als ze daar eenmaal mee geoefend hebben, begrijpen ze het gauw genoeg: zo is er bij sprookjes vaak sprake van drie opdrachten of drie wensen, bij een stapelverhaal komt er steeds een zin bij en een jeugdroman is vaak een queeste, een zoektocht vol struikelblokken naar volwassenheid. De patronen kunnen zitten in de dingen die de leerlingen leuk vinden, niet leuk en/of moeilijk.

Voorbeelden uit Bijna iedereen kon omvallen: van elke diersoort is er maar één en alle dieren zijn ongeveer even groot; ze hebben geen eigennaam; ze zijn niet bezig met voedsel zoeken zoals in het echt, maar met dingen die gewone dieren niet doen; er worden veel verjaardagen gevierd, vreemde taarten gegeten, briefjes via de wind verstuurd; er gebeuren allemaal onvoorspelbare dingen, maar het is nooit heel erg; de dieren denken vaak na over een woord, bijvoorbeeld over ‘nadenken’ of ‘tamelijk’ of ‘dorst’.

Zodra de leerlingen doorhebben dat dát nu patronen of stramienen zijn, gaan ze die in andere boeken ook herkennen. Soms vinden leerlingen na zo’n bespreking moeilijke aspecten niet moeilijk meer, of vallen hen opeens leuke dingen op die ze eerst niet zagen.

Tips:

  • Er zijn meer vragen mogelijk; elke leerkracht ontwikkelt daarin zijn of haar eigen stijl.
  • De leerlingen moeten het boek goed kennen, dus lees het zo mogelijk meer dan een keer voor.
  • Alles mag gezegd of opgemerkt worden. Niets is gek of stom. Geef de kinderen het gevoel dat hun antwoord belangrijk is.
  • Er wordt niet door elkaar heen gepraat. Iedereen luistert naar elkaar.
  • Het verhaal (of boek) moet niet te simpel en voorspelbaar zijn, anders bent u er snel over uitgepraat. Alle acht boeken uit de Schatkist-reeks zijn geschikt.
  • De ‘Vertel eens’-aanpak werkt het best als die regelmatig gehanteerd wordt. Dan raken de kinderen eraan gewend en gaan ze het leuk vinden om op ontdekkingsreis te gaan in een volgend boek.
  • Meer informatie in: Aidan Chambers: Vertel eens en De leesomgeving, Biblion, Den Haag 2001.

Praten

Over dieren in dit boek en dieren in het echt

Op het feest van de kameel zat het vuurvliegje naast de aardworm. (p. 15)
Op een ochtend viel de olifant uit de wilg. (p. 64)
De neushoorn had voor zijn verjaardag een taart gebakken die zó hard was dat niemand er een hap uit kon nemen. (p. 95)

Wat zijn de verschillen tussen de dieren in dit boek en dieren in het echt? Bedenk minstens drie verschillen en praat er samen over. Wat zijn de verschillen tussen de dieren in dit boek en dieren in andere dierenverhalen? (Bijvoorbeeld in de Kikkerboeken van Max Velthuijs of in sprookjes als De gelaarsde kat of De Bremer stadsmuzikanten.) Bedenk samen minstens drie verschillen. Wat vind je leuker: een verhaal over iets dat echt waar is of een verhaal dat verzonnen is en in het echt niet kan? Leg elkaar uit waarom je dat vindt.

Over wat je heel graag wilt

De egel wilde heel graag eens in de lucht hangen. (p. 12)

De krekel wil in de winter een echte dikke jas hebben. (p. 31)

De olifant wil dansen met de eekhoorn. (p. 57)

De schildpad wilde heel graag eens een keer brullen. (p. 105)

Lees deze verhalen over vier dieren die iets heel graag willen. Ze hebben nogal vreemde wensen. Welke van de vier wensen vind jij het gekst? En welke het grappigst? Wat vind jij en wat vinden andere kinderen in de groep? Welke van de vier wensen zou jij voor jezelf wensen? Verzin voor elk dier een andere wonderlijke wens. Bedenk voor jezelf ook iets wat je heel graag zou willen. Vertel het elkaar.

Over waar je bang voor bent

Het vuurvliegje glom en zei: ‘Weet je waar ik soms bang voor ben, aardworm?’
‘Nee,’ zei de aardworm.
‘Dat ik opeens niet meer aanga.’
‘O,’ zei de aardworm. ‘Ik moet er niet aan denken dat ik opeens wel aanga.’ (p. 15)

Sommige verhalen gaan over dieren die bang zijn voor iets. De schildpad is bijvoorbeeld bang dat zijn schild gaat lekken. (p. 26) En de leeuw is bang voor zijn eigen gebrul. (p. 37) Kies een ander dier uit het boek en verzin iets waar dat dier bang voor is. Waar zou de eekhoorn bang voor kunnen zijn? En de mol en de neushoorn? Kies een dier dat niet in het boek voorkomt en vertel elkaar in één zin waar dat dier bang voor is. De panter is bang voor… Het paard is bang voor… De goudvis is bang voor… Je kunt iets kiezen waar je misschien zelf bang voor bent en dan doe je net alsof de panter er bang voor is.

Over wat je wilt bewaren

‘Ik ga deze avond bewaren,’ zei de mier. ‘Vind je dat goed?’
De eekhoorn keek hem verbaasd aan.
De mier haalde een klein zwart doosje tevoorschijn.
‘Hier zit ook al de verjaardag van de lijster in,’ zei hij.
‘De verjaardag van de lijster?’ vroeg de eekhoorn.
‘Ja,’ zei de mier en hij pakte die verjaardag uit het doosje. (p.72)

De mier bewaart mooie momenten in een zwart doosje. Lees samen het verhaal op p. 72/74. Praat met elkaar over mooie momenten die je zou willen bewaren: een verjaardag, een feest, een ontmoeting, een bijzondere gebeurtenis. Waar was het? Wat voor geluiden, geuren, kleuren, smaken horen erbij? Waarom wil je juist dat moment bewaren? Heb je daar ook een zwart doosje voor? Of kan het ook anders? Hoe bewaar je mooie momenten het beste? En waar blijven mooie momenten die je vergeet te bewaren?

Doen

Een winkel in verlanglijsten beginnen

Op een dag opende de krekel een winkel voor verlanglijsten – want de meeste dieren wisten nooit wat zij voor hun verjaardag moesten vragen. (p. 23)

Op de verlanglijst van de neushoorn staat: Een grastaart en verder Van alles. Wat zou er op de verlanglijst van de olifant staan? En op de lijst van de wesp, de eekhoorn, de mier, de krekel, de schildpad? Kies een dier uit het boek en maak zijn verlanglijst. Er moeten minstens vijf dingen op staan: gewone dingen, heel speciale dingen, dingen die misschien niet bestaan, dingen die eigenlijk niet kunnen. Schrijf je lijst op een kleurig papiertje. Als iedereen in de groep dat doet, kun je een winkel voor verlanglijsten beginnen. Maak samen in een hoek van het lokaal de etalage van de winkel.

Een grastaart plakken

En een week later, op zijn verjaardag,kreeg hij een grastaart met distels van de krekel. (p. 25)

Zo zag de grastaart eruit:

Maak ook een tekening van een grote grastaart voor de neushoorn. Plak op je tekening echt hooi en gras. Je kunt het gras in stukjes knippen of de sprieten bij elkaar binden. Hoeveel jaar wordt de neushoorn? Plak voor ieder jaar een bloem op de taart. Schrijf eronder in feestletters: Mijn grastaart voor de neushoorn.

Een brief op een kiezelsteen schrijven

Op een ochtend zat de eekhoorn op de tak voor zijn deur en schreef een brief aan de mier.

Beste mier,
Het stuk schors waarop ik
schrijf is maar klein, maar
toch wil ik je graag een br
Na het woord br was het stuk berkeschors vol. De eekhoorn kon zijn naam er ook niet meer onder zetten. (p. 88)

Een brief schrijf je meestal op papier. De eekhoorn schrijft op een klein stukje berkenschors. De brief past er niet helemaal op, maar dat geeft niet. Je kunt op allerlei materiaal een brief schrijven: op een stukje hout, op een lapje, op een lint, op een kiezelsteen. Schrijf op een grote kiezelsteen met een speciale stift (een cd/dvd-writer) een brief aan kikker, snoek of karper. Maak van de kiezelsteenbrieven van alle kinderen in de groep eerst een tentoonstelling. Ga daarna samen naar een vijver, een gracht of een sloot en gooi daar de kiezelsteenbrieven in.

Een tekening na de storm maken

Op een dag woei het zo hard dat de slurf van het hoofd van de olifant woei. (p. 99)
Maar niet lang daarna viel er plotseling van alles uit de lucht: pluimstaarten, zilverschubben, kleine steeltjes, kuiven, reusachtige snavels, en ook een slurf. (p. 100)

De stormwind is zo hard dat niet alleen de slurf van de olifant wegwaait, maar alle dieren wel iets kwijt zijn geraakt. Gelukkig vallen na de storm al die lichaamsdelen plotseling uit de lucht en kan elk dier weer heel worden.

Maak een lijst van (bijna) alle dieren die in het boek voorkomen. Schrijf achter elk dier een lichaamsdeel dat de storm heeft meegenomen. Maak dan een tekening waarop al die losse lichaamsdelen als een soort regen uit de lucht komen vallen.

Een verhaal een titel geven

‘Ik wil hier niet meer wonen,’ zei de egel op een ochtend tegen de eekhoorn. (p. 102)

Lees dit verhaal en geef het een titel. De titel bestaat uit één woord dat letterlijk in het verhaal voorkomt. Welk woord kies jij? Schrijf het op.

Geef het verhaal een andere titel. Die titel bestaat ook uit één woord, maar dat woord mag níet in het verhaal voorkomen. Welk nieuw woord kies jij? Schrijf het op.

Geef het verhaal nog een andere titel. Die titel is een stukje van een zin dat letterlijk in het verhaal staat. Schrijf jouw stukje zin op.

Geef het verhaal weer een andere titel. Die titel is een stukje van een zin, maar dat stukje staat níet in het verhaal. Schrijf jouw nieuw stukje zin op.

Vergelijk jouw titels met de titels van een vriendje of vriendinnetje dat deze opdracht ook heeft gedaan. Kies samen uit jullie gezamenlijke voorraad de beste titel. Waarom vind je die de beste?

Je kunt op zo’n manier ook een ander verhaal een titel geven. Toon Tellegen heeft geen enkel verhaal een titel gegeven. Wat vind je daarvan?

Met de wolken praten

‘Hallo thee,’ zei hij weer en begon een gesprek met de thee.
Zij spraken over geuren, over kringelende dampen en over de winter. De thee wist veel. (p. 122)

De eekhoorn praat met de thee in zijn kopje. Aan het eind van het gesprek kijkt hij naar de donkere wolken in de lucht en bedenk dat hij ook wel eens met de wolken wil praten. Waarover zou dat gesprek kunnen gaan, denk je? Schrijf vijf verschillende vragen op die de eekhoorn aan de wolken zou kunnen stellen. Gebruik je fantasie en wat je zelf van wolken zou willen weten. Hier zijn beginwoorden: Waar…? Hoe…? Waarom…? Wat…? Wanneer…? Welke…? Wie…? Geef daarna je briefje met vijf vragen aan je vriend of vriendin. En jij krijgt zijn of haar vragenbriefje. Verzin antwoorden op de vragen die je krijgt. Wat zouden de wolken antwoorden? Schrijf dat op. Lees daarna samen hardop het vraag- en antwoord-gesprek met de wolken.

Een rapport maken

Toen de eekhoorn op een ochtend wakker werd lag er een brief voor zijn deur. (p. 113)

Lees dit verhaal en geef het een rapport met cijfers. Ga daarvoor op zoek naar papier dat er officieel uit ziet. Schrijf bovenaan:

Rapport door … (je eigen naam)

over het verhaal dat begint met … (de eerste zin van het verhaal)

op bladzijde … (nummer bladzijde)

Cijfers voor de volgende onderdelen:

Spannend:

Stom:

Grappig:

Ontroerend:

Verdrietig:

Raar:

Het hoogste cijfer dat je kunt geven is een 10. Dat betekent: heel erg. Het laagste cijfer is een 1. Dat betekent: helemaal niet. Misschien kun je bij sommige cijfers een regeltje uitleg schrijven.

Zet onder het rapport de datum en je handtekening.

Vergelijk jouw rapport met het rapport van een ander kind uit de groep.

Natuurlijk kun je zo ook een rapport maken van een ander verhaal.

Vraag of je jullie rapporten mag ophangen in de bibliotheek.

Een verhaal schrijven

Kijk naar hoe Toon Tellegen een verhaal schrijft en probeer ook zo’n verhaal te schrijven. Begin met twee dieren waarvan de een in het echt heel groot is en de ander piepklein. In jouw verhaal zijn ze even groot en praten ze met elkaar. Natuurlijk niet over voedsel zoeken, maar over andere zaken. Waar wonen jouw dieren? Als je een mol neemt, woont die onder de grond. Als je een spreeuw neemt, heeft die een nest in een boom.

Beschrijf ook de plek waar ze zijn: in het bos, in de woestijn, in de zee, op de bodem van een rivier, op een berg of in een weiland. Laat ze met elkaar praten over iets wat voor een van de twee ontzettend belangrijk is. Bijvoorbeeld over ‘vergeetachtig zijn’ of ‘naar de binnenkant van het bos willen graven’ of ‘in de maan slapen’. Of over een woord of begrip: ‘ongelooflijk’ of ‘waarschijnlijk’ of ‘uitglijden’ of wat dan ook. Het ene dier praat er heel diep en zorgelijk over. Het andere dier reageert er belangstellend op, maar kan niet echt helpen.

Je verhaal hoeft niet goed aflopen. Het kan eindigen met het aanbreken van de dag of de nacht; het kan gaan regenen of één van de twee loopt weg…

Een verhaal bij tekeningen schrijven

Dit is de kameel van bladzijde 16:

En dit is de walvis van bladzijde 47:

Verzin het verhaal van de kameel en de walvis. Wat is een diepe wens van de kameel? Waar tobt de walvis over? Gaan ze naar een feest? Wat staat er in hun brieven? Wat kan de een wel en de ander niet? Wat mislukt jammerlijk? Wat gebeurt er als de nacht plotseling valt? Schrijf het verhaal van de kameel en de walvis!

Links

Deze lestips: www.woutertjepieterseprijs.nl

www.kjoek.nl
www.queridokind.nl
www.leesplein.nl
www.literatuurplein.nl
www.leesfeest.nl

Naar boven