De dame en de neushoorn – Lessuggesties 1990

Boek

In De dame en de neushoorn is alles mogelijk: bomen kunnen spreken, mieren klaverjassen en wandelende takken lopen met een wandelstok. Het is een sprookjesachtig liefdesverhaal over een neushoorn en een meisje dat een ‘dame’ is geworden. De neushoorn wacht bij de zee op haar. Er legt een bootje aan en de dame stapt uit. Ze lijkt wel een prinses, met haar jurk vol diamantjes. De dame en de neushoorn herkennen elkaar aan een lapje stof dat ze allebei dragen en dat op een pantervel lijkt.

Bij een rivier gekomen zegt de dame: ‘Hier is alles begonnen.’ En ze begint de neushoorn te vertellen hoe hij en zij elkaar lang geleden hebben leren kennen. Haar vader was dierentemmer in een circus, maar niemand keek naar hem, want hij temde schapen en daar vond men geen kunst aan. Om voor zijn act een wild dier te vinden ging hij met zijn dochter naar het oerwoud. Daar ontmoetten ze twee acrobatische mieren die haar vader goed kon gebruiken. In haar eentje op pad en gekleed in een pantervel vond het meisje een neushoorn en temde hem. Later kwamen er bij het gezelschap nog twee wandelende takken, die goed waren in snelwandelen. Daarmee was het circus compleet. Toen de vader met zijn circus terug naar huis wilde, kon de neushoorn niet mee. Maar hij en het meisje hadden een voorgevoel dat ze elkaar ooit terug zouden zien. Als herkenningsteken deden ze beiden een lapje van het pantervel om.

En zo geschiedde: ze krijgen elkaar tenslotte.

Het verhaal heeft iets liefs en iets geks. De tekst zit vol omkeringen, onwaarschijnlijke wendingen en geinige invallen. Anne Vegter speelt op een associatieve manier met taal. Bij de uitreiking van de Woutertje Pieterse Prijs zei ze: ‘Woorden hebben voor mij geen definitieve betekenis. Ik probeer het woord te vertekenen; als ik de neushoorn laat zeggen: Ik weeg van niks en ik walshals wil ik in één woord de indruk wekken van een waaghals die een walsje waagt. Ik denk in termen van illusie door taal.’

Door die nadruk op originele woorden en uitdrukkingen en onverwachte wendingen raakt de lijn van het verhaal soms wat ondergesneeuwd. En de identificatie met de personages is lastiger dan in meer conventionele kinderboeken. De lezer krijgt echter wel ruimte om vanuit eigen verbeelding zelf veel in te vullen.

De tekeningen van Geerten Ten Bosch zijn grappig, karikaturaal en met precisie getekend, soms op priegelig postzegelformaat. De menselijke figuurtjes zijn af en toe in extreme houdingen getekend, hebben nauwelijks ellebogen of knieën en het kapsel van de dame lijkt een puntig feesthoedje. In stripachtige reeksen prenten suggereert Ten Bosch vaart en beweging en laat ze de vormloze neushoorn in allerlei houdingen zien. Op sommige tekeningen vormen de verschillende figuurtjes een compact cluster dat om goed kijken vraagt. De fijnzinnig ingekleurde prentjes vertonen een charmante naïviteit, die bewust als stijlmiddel gehanteerd is. Al met al is De dame en de neushoorn een intrigerend, grillig en tegendraads fantasieverhaal.

Leeftijd en (voor-)lezen

Het boek is geschikt voor kinderen vanaf zes jaar. Vooral taalgevoelige kinderen met een associatieve geest zullen ervan genieten. Het hele verhaal kan voorgelezen worden in één of twee keer. Doe dit niet klassikaal maar in een klein groepje dicht om u heen, omdat de kinderen de tekeningen goed moeten kunnen bekijken.

Voor wie verder wil lezen

  • Anne Vegter (tekst) & Geerten Ten Bosch (illustraties): Verse bekken! – of Hoe Heel Kort zich in een kip vergiste, uit het wc-raam hing, het op een sluipen zette en andere avonturen van de rat, Querido 1990, nominatie AKO-literatuurprijs 1991. Experimenteel kinderboek met originele, fantasierijke verhalen en tekeningen. De verhalen zijn ijzersterk in hun absurdisme, maar doen soms zo geconstrueerd aan dat er geen verhaallijn overblijft. De tekeningen zijn minder priegelig en naïef dan in De dame en de neushoorn en daardoor sterker.
  • Anne Vegter (tekst) & Geerten & Judith Ten Bosch (illustraties): Sprookjes van de planeet aarde, Querido 2006. Negen bizarre sprookjes, meer in de traditie van klassieke sprookjes geschreven dan De dame en de neushoorn, toegankelijker ook, maar dwarser en grilliger dan Grimm.

De stijl van Anne Vegter en Geerten Ten Bosch kan absurdistisch en quasi-naïef worden genoemd. Het absurdisme in de kinderliteratuur bestaat al lang. Voorbeelden daarvan zijn de Russische auteur Daniil Charms (1905-1942) en de Roemeens-Franse schrijver Eugène Ionesco (1909-1994):

  • Daniil Charms: Een, twee hupsakee, illustraties Marc Rosenthal, Lannoo 1996, Nietes welles, illustraties Gerda Dendooven, Querido 1997, Een stinkdier is een prachtig beest, illustraties Gerda Dendooven, Querido 1999. Geestige, ondeugende en soms nonsensicale verhalen met futuristische trekjes die getuigen van een onbevangen kinderlogica en –fantasie. Charms wordt beschouwd als de grootste Russische absurdistische schrijver. Hij was te origineel en onafhankelijk om zich te schikken naar de kunstpausen van het communistisch regime en heeft dat met de dood moeten bekopen. Met kinderverhalen, die voor onschuldiger doorgingen dan werk voor volwassenen, kon hij nog een tijdje uit handen van het Politbureau blijven. En toen hij in 1931 gearresteerd werd als ‘contra-revolutionair’, kreeg zijn vader hem nog vrij. Maar in 1941 werd hij opnieuw gearresteerd en naar een psychiatrische inrichting afgevoerd. Daar stierf hij een half jaar later.
  • Eugène Ionesco: Eerste Verhaal, Tweede Verhaal, Derde Verhaal en Vierde Verhaal (prentenboeken met illustraties van Etienne Delessert (1+2), Philippe Corentin (3) en Nicole Claveloux (4), Bruna 1977), vertalingen van respectievelijk Conte numéro 1, 2, 3 en 4 (1969-1976). Een vader vertelt vreemde verhalen aan zijn dochtertje van bijna drie. Zoals over een familie waar iedereen Jacqueline heet, tot de hobbelpaarden en tinnen soldaatjes toe. En over het spelen met taal: ‘telefoon’ wordt ‘kaas’, ‘kaas’ wordt ‘speeldoos’, ‘speeldoos’ wordt ‘vloerkleed’ enzovoort; een verhaal wordt zo een soort geheimtaal. De prenten doen soms sterk aan het werk van Salvador Dalí denken. In Eerste Verhaal is bovendien een grote neushoorn (!) te zien (en als beeldcitaat een monster uit Max en de Maximonsters van Maurice Sendak).

Eigentijdse Nederlandse auteurs die verwantschap vertonen met het werk van Anne Vegter en Geerten Ten Bosch zijn Harriët van Reek en in mindere mate Armando. Ook zij experimenteren met een quasi-naïeve en/of absurdistische stijl van schrijven:

  • Harriët van Reek: De avonturen van Lena Lena (Querido, 1986, Gouden Griffel), Het bergje spek (Querido 1989), Henkelman, ons Henkelmannetje (Querido 1996), Bokje (Querido 2001, Zilveren Penseel) en Letterdromen met Do (Querido 2007, Zilveren Penseel). Bij Harriët van Reek zijn tekst en beeld nog meer geïntegreerd dan bij Anne Vegter en Geerten Ten Bosch doordat zij dubbeltalent is. Letterdromen met Do, waarin een meisje speelt en vrij associeert met letters, is daar het meest geslaagde voorbeeld van. De letters gaan leven, doen kunstjes en vormen een lettercircus.
  • Armando: De prinses met de dikke bibs, Leopold 1997. Recalcitrante sprookjes met prikkelende humor en een anti-moraal zonder anti-moralistisch te zijn. Over een prinses die niet wil trouwen, een oude man die graag dood wil, een lijk dat z’n tong uitsteekt, een kabouter zo groot als een mens, een mummie die naar het land van de levenden gaat en een tovenaar die niet meer mag toveren.

Achtergrondinformatie voor de leerkracht: De dame en de neushoorn is onmiskenbaar gebaseerd op de middeleeuwse verhalen en afbeeldingen over De dame en de eenhoorn. In de Middeleeuwen werd de eenhoorn gezien als een woest beest dat alleen getemd kon worden door een maagd. In schilderijen en op wandtapijten is de eenhoorn afgebeeld met zijn kop in de schoot van de maagd. De overeenkomst met de neushoorn op de omslag van De dame en de neushoorn die met zijn kop op de schoot van de dame ligt, is evident. Die beelden hebben een sterk erotische lading. Dat geldt ook voor tekstfragmenten van Vegter waar kinderen overheen zullen lezen, maar die volwassenen niet zullen ontgaan, bijvoorbeeld: De neushoorn sloeg zijn wimpers neer. Toen stak hij zijn kop tussen haar benen. En daar gingen zij. Het was weer net als vroeger.(p. 5)

Schilderijen en wandtapijten met maagd en eenhoorn zijn te zien in onder andere het museum van Cluny in Parijs, The Cloisters in New York, het Palazzo Farnese te Rome en het Historisch Museum in Basel. Zie hieronder de omslag van De dame en de neushoorn en het anonieme wandtapijt Wilde vrouw met eenhoorn (1500) uit het Historisch Museum in Basel:

Groepsgesprek over het boek

De dame en de neushoorn is een sprookjesachtig verhaal met sprekende dieren. Laat de kinderen eerst spontaan reageren op het boek. Stimuleer dit met vragen als:

  • Wat vind je leuk aan het boek? Of mooi? Of goed?
  • Wat vind je niet leuk? Of niet mooi? Of niet goed?
  • Wat vind je moeilijk aan het boek? Of raar? Of onduidelijk?
  • Waar gaat het boek over? Wat vind je van dat onderwerp?
  • Zie je dingen, patronen of stramienen, die steeds terugkomen?

Als antwoorden op deze laatste vraag zullen vooral aspecten genoemd worden rond vorm en opbouw/structuur:

  • Het verhaal is wel sprookjesachtig, maar geen sprookje. Waar zie je dat aan? (Mogelijk antwoorden: het begint niet met ‘Er was eens’, in sprookjes zitten niet zoveel taalgrapjes.)
  • De dieren zijn niet allemaal even groot, zoals bij Toon Tellegen, maar ze praten wel met elkaar en met de mensen als gelijkwaardige personages.
  • Er staan zelfbedachte woorden in: walshals (p. 16), stelletje wildelingen (p. 19), stelletje tammelingen (p. 21).
  • Taalgrapjes: passadeu (pas à deux); houden van en het houden bij (p. 28); een hoop mieren en een mierenhoop (p. 30); tamme temmer (p. 25), het spreekwoord ‘Wie een kuil graaft voor een ander…’, een dierentemmer en een mierentemmer (p. 27).
  • Vreemde uitdrukkingen: verschrikkelijke wildheid (p. 13), snoes en zalig (p. 15); het hing schots over zijn ogen. Scheef danste hij over de vlakte (p. 15); het ging op een razend holletje (p. 29).
  • Spreektaal: niet zo dénderend (p. 7), even de benen strekken, zeg! (p.19), geintje (p. 23).
  • Vreemde samenstellingen: neushoorntraan, vuurlicht (p. 8), dierentemmerpensioen (p. 35).
  • Vreemde zinnen: In de buik van de neushoorn bromde een mug vol belofte (p. 3), De zee had gerimpeld (p. 3), Ik weeg van niks en ik walshals (p. 16), Vanaf nu is het af en uit en zit (p. 19), En de ochtend kriekte (p. 21), Willen wij u soms redden? (p. 23).

Tenslotte:

  • Vind je dat andere kinderen dit boek ook moeten lezen?

Spelregels en tips:

  • Heb als leerkracht een open houding: er is niet één waarheid, één oplossing of één goed antwoord. Een gesprek kan juist opbloeien door de diversiteit aan meningen en interpretaties.
  • De kinderen moeten het boek goed kennen. Ze kunnen hun mening dan uitleggen aan de hand van fragmenten uit het boek.
  • Er zijn meer vragen mogelijk; elke leerkracht ontwikkelt daarin zijn of haar eigen stijl.
  • Alles mag gezegd of opgemerkt worden. Niets is gek of stom. Laat de leerlingen merken dat hun antwoord belangrijk is.
  • Iedereen luistert naar elkaar. Er wordt niet door elkaar heen gepraat.
  • Stel geen gesloten vraag waarop maar één antwoord mogelijk is. Vraag liever: ‘Waar lees je dat?’, ‘Hoe bedoel je dat?’, of ‘Vertel eens…’.
  • Laat het gesprek niet langer duren dan nodig. Het ene boek geeft meer gespreksstof dan het andere. Dit boek van Anne Vegter en Geerten Ten Bosch kán veel gespreksstof opleveren.
  • Deze manier om een groepsgesprek te voeren werkt het best als er zo regelmatig met elkaar wordt gepraat. Dan raken de leerlingen eraan gewend en gaan ze het leuk vinden om op ontdekkingsreis te gaan in een volgend boek.
  • Deze aanpak is gebaseerd op verschillende inspirerende boeken: Aidan Chambers: Vertel eens enDe leesomgeving, Biblion, Den Haag 2001, en Jan van Coillie: Leesfeesten en boekenfeesten – Hoe werken (met) kinder- en jeugdboeken?, NBD/Biblion, Den Haag 2007.

Praten

Over wachten

De neushoorn stond op het strand.
Ze komt, dacht hij. Hij tilde zijn poot op.
Ze komt niet, dacht hij. Hij schudde zijn vel. Hij tuurde over de zee.
Hij sprak: ‘Ik wacht.’ (p. 3)

De neushoorn wacht op de dame: komt ze wel of niet? Praat met elkaar over wachten. Wanneer was de laatste keer dat je moest wachten? Op wat of op wie? Wat doe je als je moet wachten? Hoe spannend of hoe saai is het om te wachten? Als je lang moet wachten op iets leuks, waar voel je dat dan vooral in je lijf? (De neushoorn voelt het in zijn buik; daar bromt dan een mug vol belofte.) Moeten kinderen vaker wachten dan volwassenen? Een gesprek over wachten voor het stoplicht, wachten in een wachtkamer, wachten tot je jarig bent, wachten en voordringen, wachten tot het stil is.

Over hoe een vriendschap begint

Zij kwamen bij een rivier. ‘Hier is alles begonnen,’ zei de dame.
‘Weet ik niks meer van,’ bromde de neushoorn. (p. 6)

De dame en de neushoorn zijn goede vrienden. De dame weet nog hoe het begon, de neushoorn is het vergeten. Vertel elkaar over een goede vriend(in) die je hebt. Weet je nog hoe jullie vriendschap is begonnen? Waar zagen jullie elkaar voor het eerst? Wat voor kleren had je vriend(in) aan? Wat zei of deed hij/zij? Wat gebeurde er?

Op wie lijk je het meest: op de dame die alles nog weet of op de neushoorn die alles is vergeten?

Over uitgelachen worden

Mijn vader was er droevig van.
‘De mensen zullen mij uitlachen,’ zei hij. (p. 7-8)

De vader van de dame is bang om uitgelachen te worden. Praat met elkaar over uitlachen en uitgelachen worden. Ben je wel eens uitgelachen? Lach je wel eens iemand uit? Wanneer was dat en waarom gebeurde het? Hoe voelt het om uitgelachen te worden? En om zelf uit te lachen? Als je het wel eens hebt gedaan, heb je er later dan spijt van? Is uitlachen echt lachen? Lachen kinderen vaker uit dan volwassenen?

Over complimenten maken

Op een avond maakte mijn vader een hoog vuur. Wij zaten aan de rivier.
‘Goed kun je dat,’ zei ik. (p. 8)

Het meisje geeft haar vader een compliment: ze zegt dat hij iets goed kan. Een gesprek over complimenten krijgen en geven. Krijg jij wel eens een compliment? Van wie en wanneer? Wat is het laatste compliment dat je hebt gekregen? Geef je wel eens een compliment? Aan wie en wanneer? Wanneer heb je voor het laatst een compliment gegeven? Is het belangrijk om complimenten te krijgen? Wat gebeurt vaker: dat volwassenen aan kinderen een compliment geven of dat kinderen aan volwassenen een compliment geven? Hoe zou dat komen? Voel je je wel eens verlegen als je een compliment krijgt? Wat is het tegenovergestelde van een compliment? Krijg je dat wel eens?

Over vreemde woorden

‘Ik weeg van niks en ik walshals!’ juichte hij. (p. 16)

Dit is de vrolijke uitroep van de dansende neushoorn. Praat samen over wat hij daarmee zou kunnen bedoelen. Wat zou walshalsen kunnen zijn? Kan iemand het voordoen? Een kind doet het voor; de rest doet het na. Daarna walshalst een volgend kind op een andere manier. De rest doet het na. Enzovoort.

Staan er nog meer grappige of vreemde woorden in het boek? Bestaan die woorden echt of zijn ze verzonnen? Wat doet de ochtend als hij kriekt? (p. 21) Wat is penibel? (p. 23) Wat is het verschil tussen een dierentemmer en een mierentemmer? (p. 27)

Doen

Armband maken van pantervel

Het was een pantervel van-geel-met-zwarte-vlekken. (p. 10)
Ik trok het pantervel in tweeën.
‘Dit,’ zei ik, ‘is ons herkenningsteken.’
‘Ik zal het aan mijn hoorn knopen,’ zei de neushoorn, ‘dan kan ik je elke dag verwachten.’ (p. 32)
Aan de hoorn van de neushoorn hing een lapje stof. Dat was gevlekt en oud. Het wapperde de dame tegemoet. Toen liep hij op haar af. (…)
De neushoorn zag het lapje. Het lapje om haar pols. Dat was gevlekt en oud. Het was precies zo’n lapje. (p. 4)

Teken met viltstift zwarte pantervlekken op een gele strook stof. Maak er zo een armband van en knoop die om je pols. Zo kun je ook armbanden maken van stof met tijgerstrepen, poemastippen of jaguarvlekken.

Portretten met een mond vol tekenen.

Zij hadden juist een mond vol bladeren. Dat was een feestmaal. (p. 6)

Teken het grote hoofd van de neushoorn: zijn stevige snoet met een grote open mond, zijn oogjes, zijn oren (met grijze pluimen), zijn grote hoorn. Teken op een ander vel het grote hoofd van de dame die eruit ziet als een prinses, maar dan wel een met open mond. Plak dan hun monden vol met echte bladeren. Bladeren waar ze al stukjes vanaf hebben gebeten, nog hele bladeren, bladeren die uit hun mond steken, bladeren die langs hun kin glijden. De portretten zien er gulzig en feestelijk uit.

De passadeu dansen

Ik pakte mijn vaders hand. Toen dansten wij samen de passadeu. Die kenden wij nog uit het circus. (p. 25)

Het meisje en haar vader dansen voor de neushoorn. Wat zou de passadeu voor een dans zijn? Is het een deftige dans, een snelle dans, een dans met handen vast, met handen los, met trippelpasjes of met grote sprongen? Moet je zwaaien, draaien, huppelen? Bedenk met een vriend of vriendin een dans, oefen samen en voer hem uit. De dans duurt twee of drie minuten. Misschien kun je er ook muziek bij zoeken.

Optreden met drie acts

‘Akt numero één!’ (…) De mieren stonden op hun handen.

‘Akt numero twee!’ (…) De mieren duikelden kopje. (…)

‘Akt numero drie!’ (…) De mieren deden een saltomortale. (p. 26-27)

Dit is het optreden van de mieren. Oefen samen met een vriend of vriendin de drie acts van de mieren. Wat is een saltomortale? Hoe kun je tòch op je handen staan, ook al kun je het misschien niet zo goed? Laat een ander kind de acts aankondigen en maak er een adembenemend circusgebeuren van. Misschien kan nog een ander kind op spannende momenten op een trom roffelen.

Groepsfoto tekenen

Mijn vader maakte een groepsfoto. De neushoorn kon er bijna helemaal op.
Toen toeterden de mieren rond dat het tijd was om te vertrekken. Dat noteerden de takken in hun dagboek. (p. 31)

Teken de groep op een blaadje zo klein als een foto: het meisje in haar pantervel, de twee wandelende takken, de twee mieren en de neushoorn (bijna helemaal).

Schrijf op de achterkant van je foto-tekening de dagboekzin(nen) van de wandelende takken.

Titels van liedjes bedenken

En de mieren zongen luid een heel vreemd lied over takken. ‘Tamme temmer temt twee takken.’ (p. 34)

Alle woorden van de titel van het lied van de mieren beginnen met een t. Kies een andere letter dan een t. Bijvoorbeeld een n. Schrijf dan een lange lijst van woorden op die allemaal met een n beginnen. Bijvoorbeeld: neushoorn, noga, niets, niemand, nacht, navel, enzovoort. Ook werkwoorden die met die letter beginnen: nemen, naderen, noemen, nestelen, neuriën, enzovoort. En namen: Neeltje, Naomi, Norbert, Nine, Napoleon, Nancy, enzovoort. En nog meer n-woorden: negen, netjes, nu, nieuwsgierig, neerslachtig, normaal, enzovoort. Je kunt er ook het woordenboek bij gebruiken.

Bedenk dan een titel van een liedje van allemaal n-woorden: Nee, neefje Nicolaas niest nooit. Of: Negent natte neuzen nuttigen noga.

Fantaseren over lege plekken in het verhaal

‘Naar de vlakte!’ spoorde zij hem aan.
‘Die zijn blij,’ lachte een boom. ‘Zij rennen zo het bos in!’
En zo was het ook. (p. 35)

Zo eindigt het verhaal. Maar wat gebeurt er dan? Hoe is de ontmoeting van de dame en de neushoorn met de boom op de vlakte? Daarover kun je van alles fantaseren. Het is een lege plek in het verhaal.

Er zijn zo in het verhaal meer lege plekken die je met je eigen fantasie kunt opvullen. Hoe weet de neushoorn aan het begin van het verhaal dat de dame juist die dag zal aankomen op het strand? Of staat de neushoorn daar al jaren te wachten? Praat erover met een ander kind en bedenk samen een oplossing.

In het verhaal wordt veel verteld over de vader van het meisje, maar niets over de moeder. Heeft ze nooit een moeder gehad? Maar hoe kan dat? Bedenk samen het verhaal van de moeder van het meisje!

Ga samen op zoek naar andere lege plekken in het verhaal en stop ze vol met je fantasie. Schrijf of teken erover.

Links

Naar boven