Juryrapport Woutertje Pieterse Prijs 2012

Waar gaat het om bij de beoordeling van jeugdliteratuur? Schrijvers ervan maken zich over deze vraag weinig zorgen, waarom zouden ze? Ze schrijven wat ze goed dunkt, wat ze soms al jaren met meer of minder succes gedaan hebben. Ze laten zich leiden door hun hart, hun hoofd en hun gevoel. Of ze geven gewoon toe aan de een of andere waanzinnige gril. Zo moet het en niet zus. Anders hadden ze wel een ander boek geschreven. Je zou kunnen zeggen dat schrijvers van jeugdboeken, van boeken in het algemeen, het maar gemakkelijk hebben, gemakkelijker dan hun beoordelaars. Af en toe duiken bij literaire jury’s dit soort onzinnige gedachten op, uit wanhoop natuurlijk, zelfmedelijden of vertwijfeling, ook bij ons. We tobden wat af en we vragen dus om uw begrip. Maar wat moet de doorslag geven? Waarom is het ene boek wel goed en het andere minder?

We lazen ruim 130 boeken en keer op keer speelden allerlei verschillende criteria bij de beoordeling een rol. Laten we er een paar noemen. Bijvoorbeeld de samenhang tussen verhaal en illustratie. Regelmatig ging het debat daarover. ‘De illustraties zijn fantastisch maar het verhaal is minder’, hoorde je dan, of andersom. Wat telt het meest?

Of neem de steeds terugkerende vraag over het literaire gehalte van een boek. Moet een goed jeugdboek zich vooral aansluiten bij de wereld van kinderen of moet het uitsluitend voldoen aan hoge literaire eisen? Beide opvattingen zijn lastig te verdedigen. Wat literatuur is valt maar moeilijk vast te stellen, daarover zijn ook in wetenschappelijk kring heel wat appeltjes geschild. Aan de andere kant valt er in de hoofden van kinderen maar moeilijk te kijken. Wij ouderen kunnen van alles over de belevingswereld van kinderen beweren maar enige voorzichtigheid is geboden, straks verwarren we onze wereld met die van kinderen. En wat het ene kind prachtig vindt, werpt het andere kind verre van zich.

En dan heb je uiteraard de kwestie van de originaliteit van een jeugdboek. Daarover zijn in onze jury ook weer heel wat noten gekraakt. Eéns word je het niet, of hoogstens zo’n beetje. Voordat je het weet noem je een boek hoogst origineel en komt een mede-jurylid aanzetten met voorbeelden van precies hetzelfde onderwerp uit de vorige eeuw, uit een ver land, veel mooier geschreven en geïllustreerd. Kom daar maar eens uit.

En tenslotte noemen we nog het debat over de dikte van boeken. Moet je een jeugdboek met enorm veel tekst, enorm veel zware arbeid aan documentatie hoger waarderen dan eentje met fraaie illustraties, maar hooguit vierhonderd groot gedrukte woorden? Wat weegt zwaarder? Wie het weet mag het zeggen.

We hebben u met bovenstaand betoog uiteraard gunstig proberen te stemmen voor onze uiteindelijke keuze. U vindt die keuze vanaf nu volkomen gerechtvaardigd. Zo’n deskundige jury als de onze, die zichzelf zo diep gebogen heeft over haar eigen criteria, kan zich niet vergissen, daarvan bent u nu overtuigd. Was het dan allemaal zo moeilijk? Ja, zo moeilijk wás het en ís het.

 

We hebben, dat moge duidelijk zijn, met veel plezier de jeugdliteratuur uit het jaar 2011 gelezen en met elkaar besproken. Graag noemen we hier een paar boeken die er wat ons betreft bovenuit staken. We kunnen op hun kwaliteiten in dit rapport jammer genoeg niet al te lang ingaan. Eervolle vermeldingen krijgen, we noemen ze hier in alfabetische volgorde van de schrijversnaam, de volgende boeken. Papa, hoor je me van Tamara Bos en Annemarie van Haeringen, een ontroerend verslag van de dood van een vader met adembenemende illustraties. Verhalen voor de vossenbroertjes van Lida Dijkstra & Thé Tjong-Khing, een zeer geslaagd vervolg op en hervertelling van het middeleeuwse Reynaert de Vos verhaal. Mijn opa en ik en het varken Oma van Marjolijn Hof, een geestig verhaal over een meisje met haar opa, waarin de wereld regelmatig op z’n kop wordt gezet. Waarom lig jij in mijn bedje van Joke van Leeuwen die met minieme maar doeltreffende middelen een beeld van isolement en verlangen oproept. De Melkweg van Bart Moeyaert, een fraai verhaal over kinderen die de wereld naar hun hand proberen te zetten. Toen kwam Sam van Edward van de Vendel, een rijk en warm boek over een jongen en zijn hond. Tenslotte Prikkeldraad van Derk Visser, een intens en sterk geschreven boek over een meisje dat onder barre omstandigheden opgroeit.

 

Maar de winnaar is een verbluffend origineel, knap, dwars, meeslepend en mooi boek. Een kunstwerk op zich, dat niet alleen fraai vorm gegeven is maar ook een schat te bieden heeft aan ontroerende, geestige, hilarische en onzinnige vertellingen. Het bevat een ware encyclopedie aan vertelsoorten en schrijfwijzen. In ieder verhaal, of blokgedicht, zoals de schrijver het noemt, zet hij een veel beproefde tekstsoort naar zijn hand en maakt de clichés daarvan voorgoed zichtbaar. Je zou het een parodie op literatuur kunnen noemen, maar dan wel een parodie die diep ingrijpt, aan het lachen maakt en aan het denken zet. Dit boek blijft niet steken in alleen een spel met literatuur, het is een meeslepend en emotionerend boek, het zet aan het denken over maatschappelijke verhoudingen, over familieverhoudingen en over de vaste clichés waarbinnen we ons plegen te bewegen. De inzet ervan is hoog.

Er staan brieven in, oproepen, persberichten, sprookjes, ambtelijke stukken, politieberichten, ontboezemingen, klachten en reclames. Steeds verschillende figuren of zelfs dingen komen aan het woord, de perschef van het Koninklijk Huis bijvoorbeeld, maar ook kinderen, ouders, grootouders, eekhoorns, varkens, lepels en diabolo’s. Neem het volgende ‘persbericht’: ‘Het heeft Hare Majesteit de Koningin behaagd Basje Buitenhuis te benoemen tot Ridder in de Orde van de Blokkendoos wegens zijn verdiensten voor de andere kinderen van groep 2 van Openbare Basisschool Het Bokkenpootje te Breda.’ Of de verontwaardigde eekhoorn die in ambtelijke stijl klaagt over slordige en onjuiste eekhoorns. ‘Die nootjes die we bij onze eik hebben aangetroffen zijn overigens ook zo onordelijk en zonder enige toewijding in de grond gemieterd, dat ze onmogelijk van ons afkomstig hadden kunnen zijn.’

De auteur ondergraaft in dit uiterst inventieve boek allerlei ingeroeste maatschappelijke hang-ups waarvan we niet eens meer weten dat het hang-ups zijn. Zonder dat hij daar al te nadrukkelijk over doet. De woordvoerders in de blokgedichten maken gehakt van ouderliefde, van vaderlandsliefde, van sprookjesclichés, van klagers, van lieve moeders en van nog veel meer. Neem de man die op een dag de klas binnen komt. ‘Het was de knapste man die ik in het echt gezien heb, bijna net zo knap als op de televisie. In zijn hand had hij een schoen. Hij zei: ‘Mag ik even storen? Is hier in de klas iemand die deze schoen past?’ Alle meisjes in de klas staken hun hand op en de helft van de jongens, hoewel iedereen zag dat het een schoen met hoge hak was.’ En de moeder die haar zoon verwijten maakt over de tekening die hij voor Moederdag voor haar gemaakt heeft. ‘Het is an sich helemaal niet erg dat je geen tekentalent hebt, maar je hebt niet eens de moeite genomen om netjes binnen de lijnen te kleuren. Andere kinderen van acht kunnen dat allang! Ook de voorstelling was ronduit naadje pet.’

Er is meer. Op het eerste gezicht lijken de blokgedichten op zichzelf te staan maar wie wat beter kijkt en leest ziet dat er op verschillende niveaus een sterke samenhang is. Ten eerste is er natuurlijk de gedurfde typografie, titels en alinea’s ontbreken, de naam ‘blokgedichten’ is niet voor niets gekozen. Hiermee wil de schrijver het klassieke vooropgezette lezen ondergraven. In een ‘Nawoord’ ligt hij dit toe. Volgens hem hoef je een tekst vaak niet eens helemaal te lezen, aan de titel kun je al zien waar het over gaat. Hij wil via deze vormgeving de aandacht puur op de tekst richten, ‘de tekst moet het helemaal zélf doen.’

Maar ook de ‘verhalen’ hangen samen. Allerlei elementen komen regelmatig terug waardoor het geheel toch een eenheid wordt. Bovendien is dit boek in een aantal opzichten een familieboek. Er staat een familie centraal waarin kinderen (soms dezelfde kinderen) en ouders en grootouders evenveel aandacht krijgen. De kinderen proberen in hun verhalen hun hoofd boven water te houden; ouders zijn hier vaak berekenende wezens, maar af en toe kunnen kinderen er ook wat van. Kinderen vanaf acht jaar kunnen aan dit boek hun hart ophalen omdat ze erin kennis kunnen maken met bewerkingen en uiterst grappige toespelingen op verhalen die ze dagelijks voorgeschoteld krijgen. Je kunt bijvoorbeeld geweldig plezier beleven aan een opsporingsbericht voor een kaboutertje. Maar ook voor oudere kinderen is dit meesterwerk een eye opener. Dit is een boek waarin je kunt groeien, het heeft voor iedere leeftijd iets te bieden, iets prikkelends, onverwachts, iets moois.

De gedurfde illustraties, de uitermate fraaie en vrolijke beeldsonnetten werken eraan mee dit boek tot een dwingend geheel te maken dat lang in het geheugen blijft rondspoken. Met veel plezier geven we de Woutertje Pieterse Prijs voor het beste jeugdboek van 2011 aan Driedelig paard van Ted van Lieshout.

 

Amsterdam, 1 maart 2012

De jury

Frank Groothof, voorzitter
Jaap Friso

Kees ‘t Hart

Suzanne Hertogs

Vanessa Joosen

Naar boven