Juryrapport Woutertje Pieterse Prijs 2011

Misschien denkt u wel: saaie club, die juryleden van de Woutertje Pieterse Prijs! Dat zijn ze ook. Altijd met hun neus in de boeken. Maandenlang als bezeten gouddelvers of parelvissers koortsig op zoek naar het edelmetaal tussen het gruis. Naar die éne volmaakte parel tussen smurrie en drab. Maar de jury van deze 24ste editie vond wél het Eldorado, de vruchtbare oesterbank. En ze was bijzonder verguld met de rijke oogst. Gruis en smurrie bleven binnen de perken. Na zorgvuldig wikken en wegen van de ruim 120 ingezonden kanshebbers taxeerde ze uiteindelijk zowat vijftien opvallende exemplaren op schoonheid, vorm en gewicht. Het werd een spannende ‘embarras du choix’, een ‘embarrassment of riches’. En dat gebeurt niet vaak. Maar er moest worden gekozen, hoogdringend. En dat deed ze eensgezind.

Eén perfecte parel uit het snoer, één 24-karaats goudkorrel wist ons meteen en unaniem te verleiden, te charmeren, te ontroeren en te intrigeren. Een meerstemmig verhaal is het, boordevol grote en kleine verhalen, en een magistrale ode aan de vertelkunst. Een overrompelend boek ook, dat zich niet onder één noemer laat vangen. Het koestert je genereus in een warm familienest, het betovert je onweerstaanbaar met zijn magische, haast mythologische sfeer, het maakt je veel wijzer in een stuk vaderlandse geschiedenis, het neemt je mee naar het hoofd en het hart van een opgroeiend meisje, én het laat je rondstruinen op de weggetjes en straten van een provinciaal stadje en in de huizen van de bizarre bewoners. Een streekroman, een familiesaga, een oorlogsverhaal, een coming-of-age-boek, een magisch-realistische roman, vroegen we ons af? Vijf in één, vonden we. Vijf halen één betalen! Daarom alleen al is dit boek een huzarenstuk. Maar er is meer, veel meer. Al die verhaallagen en uitgezette lijntjes lopen in een perfecte regie in elkaar over en vallen aan het eind rimpelloos in de plooi. De schrijver speelt meesterlijk met subtiele verwijzingen naar wat komt en naar wat voorbij is en houdt de compositie stevig in de hand. Zijn onvergetelijke personages zijn springlevend en verbluffend authentiek. Voorspelbare clichés en melige dramatiek kom je hier niet tegen. Je gelooft wat je leest, en daar gaat het om in echte literatuur. Dit is geen opdringerige mooischrijverij, maar grote literatuur, in een hoogst originele stijl en taal opgeschreven: sober en gedoseerd, direct en poëtisch, sfeervol, geestig en suggestief. De krachtige beelden, de verrassende en treffende formuleringen en de levensechte dialogen staan steeds in dienst van het verhaal.

Het wordt de hoogste tijd, dames en heren, om dat kleinood met het gepaste respect uit de juwelenkist te halen.

In 2004 liet de schrijver van vandaag al verrassend van zich horen, met een verfrissende en eigen stem. Hij werd er toen terecht uitvoerig voor bewimpeld. Zes jaar later klinkt die stem mogelijk nog krachtiger in een nieuwe roman. Je komt als vanzelf weer thuis bij het Zuid-Limburgse gezin Boon en de vertrouwde huisgeesten Nienevee en Sjar. Het staat er nog, het grote bouwvallige huis, op de Sjlambams Sahara, een stoffige weg naar de Duitse grens. En allemaal zijn ze present om je liefdevol te omarmen. Oma Mei, met haar vervaarlijk tollende uilenoog en haar ‘geleend verdriet’. Als vanouds is ze de rots in de branding sinds de dood van de moeder. En daar is de Pap, de eeuwige verliezer, de appelvanger en dromenverkoper, die koppig blijft hopen op een stabiele toekomst en op ‘het tegendeel van zorgen’. De broers ook, ‘een ontembare vierkoppige draak’, en hun vriendinnen. Maar alles draait weer om de ‘zussenmachine met tandwielen die feilloos in elkaar grijpen’. Fing, de oudste van het stel is vertelster van dienst; ‘heilige boon’ tegen wil en dank en bekommerd om alles en iedereen, ziet ze haar droom om door te leren in rook opgaan. En Muulke, nog steeds haar onweerstaanbaar baldadige zelf. Jes met haar ‘zwervel’ en haar kriepende korset blijft voorlopig het gekoesterde zorgenkind. ‘Haar inademing paste precies in mijn uitademing’, zegt Fing. De schrijver situeert zijn indrukwekkende familie-epos tussen 1938 en 1943. Er hangt oorlog in de lucht. Die dreiging, eerst nog wat gerommel op veilige afstand, verstoort langzaam het kabbelende bestaan. Fing gaat in dienst bij de Pruusin, de vrouw van de grote Sigarenkeizer, om daar tegen royale betaling het rare nichtje Liesl te entertainen, een manipulerend nest waar geen hoogte van te krijgen is. Muulke gaat aan de slag in de tricotagefabriek en Jes klust op de school. Als de Pap en de broers naar een Duits werkkamp worden getransporteerd stort de wereld voor de onverwoestbare Oma Mei even in en nemen de zusjes het roer van haar over. Het huis wordt ‘een stolp van verdriet’ en Fing kan niet langer ‘langs de oorlog heen kijken’. Het wordt zo subtiel voelbaar gemaakt: ‘Toen het uiteindelijk oorlog werd, was het alsof de tijd aan een slap touw had vastgezeten en nu met een gonzende ruk strakgetrokken werd.’ Fings ontgoochelende eerste liefde voor een leugenachtige zwartjas, Muulke bij het verzet, de rantsoenbonnen, de bommen, de joden-transporten… Het wordt menens. De oorlog brengt ook de ‘zussenmachine’ aan het wankelen. Leest u even mee: ‘Ons bed was gekrompen. Ooit hadden we er met gemak in gepast. Maar dat was niet de enige verandering. We vlochten onze voeten niet meer in elkaar.’ Aan het eind brengt Fing joodse Liesl met gevaar voor haar eigen leven in veiligheid en valt alles meteen samen.

Apocalyptische taferelen lees je in dit overweldigende boek: hoe het oude mijnpaard in vuur en vlam wegdraaft door de nacht. En hoe Liesl in Duitsland aan het geweld van de Kristallnacht ontsnapt door zich tussen de reuzenpoppen van haar opa’s speelgoedwinkel stil te houden. Of hoe fragiele Jes op het nippertje niet op een foute trein terecht komt. En weer die argeloze Jes op de mottige kermiscarrousel op het moment dat de oorlog écht uitbreekt. Zo staat het er: ‘Zij zat nog steeds op haar driepotige giraf en spoorde hem wild aan alsof ze niet alleen het dier en de carrousel maar de hele stilgevallen wereld opnieuw in beweging wilde krijgen.’… Adembenemende scènes zijn het. We kunnen nog uren doorgaan met navertellen en prachtige citaten liggen voor het rapen. U moet dit allemaal dringend lezen!

De auteur brengt hier met uitzonderlijk vakmanschap een wonderlijk universum tot leven, beklemmend en hartverwarmend tegelijk, dat lezers, jong en oud, ontroert, vasthoudt en verbaast.

Daarbij schetst hij een verhelderend beeld van de geschiedenis van Sittard en de jodenvervolging tijdens de Tweede Wereldoorlog. Meteen geeft hij het Limburgse stadje een mythische Macondo-status mee. W.F.Hermans zei het al: ‘Alle grote literatuur is provinciale literatuur. Wat is wereldliteratuur? Dat is literatuur uit provincies waar de hele wereld belangstelling voor heeft.’ Einde citaat. Onze belangstelling is alvast gegarandeerd. Nu de uwe nog en die van de hele wereld. Want toegegeven: ‘We komen allemaal van Gods bakplaat’, toch?

Langs dit magistrale boek konden we met onze tollende uilenogen onmogelijk heen kijken.

Met volstrekte unanimiteit roept de jury meesterverteller Benny Lindelauf en zijn Hemel van Heivisj uit tot winnaar van de Woutertje Pieterse Prijs 2011.

Amsterdam, 3 maart 2011

De jury

Karel Berkhout
Frank Groothof, voorzitter
Kees ‘t Hart
Suzanne Hertogs
Annemie Leysen

Naar boven