Juryrapport Woutertje Pieterse Prijs 1988

Juryrapport van de Libris Woutertje Pieterse Prijs 1988

Toen mijn oudste zoon twee of drie was, moest ik hem elke avond Poes Pinkie voorlezen – zijn lievelingsdeeltje uit de onvolprezen reeks Gouden Boekjes.

Het kleine verhaaltje had een toepasselijk einde. Op de laatste bladzij zag je het beest moegespeeld in z’n mandje liggen, en de slottekst die er onder stond luidde: “Poes Pinkie is in slaap gevallen.”

Elke avond als ik die zin had voorgelezen, keek mijn zoon me even aan, en zei: “Doet-ie au” – want vallen en pijn waren voor hem onverbrekelijk met elkaar verbonden. Avond aan avond liet ik hem met dat raadsel in z’n bedje achter: hij begreep het niet, maar hij vond het zo prachtig dat hij het de volgende avond weer wilde horen – om het weer niet te begrijpen.

Mogelijk is dat een kenmerk van literatuur: dat er een geheim mee gemoeid is dat zich nooit helemaal laat ontsluieren, omdat lezen toch weer iets anders is dan het oplossen van de Hongaarse kubus; lezen is altijd een vorm van boven je macht reiken.

Hoe onbevangener de lezer, des te groter en ondoorgrondelijker en verlokkender het mysterie. Kinderen, die nog weinig weten, dus op een benijdenswaardige manier onbevangen zijn, kunnen al lezend een paradijs van geheimzinnigheden betreden – aangenomen dat ze gezegend worden met boeken van schrijvers die dát weten: die de raadselachtige wereld kunnen oproepen waarin vallen geen pijn doet. Wat dat betreft moet er ook geen onderscheid gelden tussen kinderboeken en andere boeken: alle boeken maken, als ze goed zijn, gelijkelijk deel uit van wat we literatuur noemen.

Binnen de jury van de Libris Woutertje Pieterse Prijs waarvan ik de eer had voorzitter te mogen zijn, bestond over dat uitgangspunt geen verschil van mening.- hetgeen, naar zich laat aanhoren, het tempo bevorderde van een eerste selectie uit de meer dan zestig aangeboden titels. Des te moeilijker werd het uiteraard daarna, omdat nu eenmaal geen twee mensen als het om taal, stijl, thema en aanverwante literaire kwaliteiten gaat, dezelfde maatstaven aanleggen, en geen twee mensen gevoelig zijn voor dezelfde soort en dezelfde mate van mysterie. En wij waren met z’n vieren. Daarom heeft het in ieder geval óns tot voldoening gestemd dat we mekaar tenslotte in eenstemmigheid hebben kunnen vinden in de bekroning van Annetje Lie in het holst van de Nacht van de schrijfster Imme Dros.

Van Imme Dros was al meteen de bijzonderheid dat zij ons verraste met twee in 1987 verschenen boeken – en vermeld mag worden dat ook haar Trimbaan glansrijk de toets van onze eerste selectie doorstond. Maar het gehalte van de raadselachtigheid gaf de doorslag. Ook Annetje Lie is in het boek – de titel zegt het al een beetje – in slaap gevallen, en bij haar lijkt dat inderdaad verbonden met vormen van au.

Logerend bij oma, bij wie ze door haar ouders klaarblijkelijk voor een Poosje is achtergelaten, zoekt ze het holst van haar nachten, en wordt opgenomen in een universum van dromen en droomfiguren, die nooit helemaal bevrijdend los raken van de benauwenissen van een zich eenzaam en onzeker voelend kind.

Niet dat Imme Dros daar dramatisch over doet.
Annetje Lie’s belevenissen met de Jurkenvrouw, met de Muizenkoning, met de vriendelijke, zorgzame Maan, met de griezelige Heintjevaar en met de onpeilbare Vos die zijn hol heeft in het holst van de nacht – die belevenissen kunnen misschien ’t best aangeduid worden met het intrigerende begrip dat Paul van Ostayen gebruikte als titel voor één van z’n poëtische suites: het zijn “feesten van angst en Pijn”, avonturen in het grensgebied van fantasie en werkelijkheid, helder, economisch en vaak geestig opgetekend zonder een spoor van opsmuk of pathetiek.

En ze zijn nooit vrijblijvend. Alle grilligheden van de verbeelding, de eindeloze herhaling van gebeurtenissen, de wijze waarop flarden van oma’s bakerrijmen in dromen en halve nachtmerries terugkeren – het staat allemaal in functie van het kind dat ze beleeft, en dat we in haar gedroomde werkelijkheid leren kennen en koesteren. Annetje Lie laat te raden. Aan het eind, dat vrolijk stemt, heeft Imme Dros meer opengelaten dan ze had kunnen invullen. Er ligt nog een geheim achter: zo’n mysterie dat een boek mooier maakt dan het toch al is.

De jury wil niet verhelen dat ze om die reden in laatste instantie nog lang heeft gewikt en gewogen tussen Imme Dros en Toon Tellegen – tussen Annetje Lie en Toen niemand iets te doen had. In de nieuwe bundel verhalen uit het bos waar een eekhoorn rondgaat als de lankmoedige, wijze en sympathieke held, gebeuren andermaal de ongewoonste dingen op z’n allergewoonst, en veranderen dieren van formaat en ingeschapen mogelijkheden alsof onze-lieve-heer – dan wel Toon Tellegen er haast ongemerkt een kleine draai aan heeft gegeven. Ontroerend, amusant, verrassend, glashelder geschreven – dat waren een paar kwalificaties die in de jurydiscussie ten aanzien van Toon Tellegens boekje ook weer in de unanimiteit zijn gebezigd. Prikkelende geheimzinnigheid hoorde daar bij.

Als wij twee prijzen te vergeven hadden gehad, zouden we er Toen niemand iets te doen had een hebben toegekend. Maar we mochten maar één – en de uiteindelijke keuze is in niet geringe mate mee bepaald door een aspect dat in de beraadslagingen van meet af aan een grote rol speelde: dat van de vormgeving, dat een boek immers nóg mooier kan maken dat het toch al is. Naar het oordeel van de jury hebben de illustraties van Margriet Heymans Annetje Lie in het holst van de Nacht ook grafisch verheven tot een hoogtepunt in de kinderboekenproduktie van 1987. Er is sprake van een wonderbaarlijke synchroniteit van tekst en beeld, maar tegelijkertijd lijken de illustraties hun eigen, poëtische verhaal te vertellen, en is er aan Annetje Lie als het ware nog een dimensie toegevoegd. En er is getekend zoals we adem halen: met een natuurlijke vanzelfsprekendheid.

Ons mede-jurylid dat zijn aandacht en zijn argusogen meer speciaal op dat aspect van vormgeving en illustratie had gericht, wenste met nadruk aangetekend te zien het te betreuren “dat in dit bijzondere geval het reglement een mede-bekroning der tekeningen niet toeliet.”

Ik zou niet willen besluiten met een verdergaande berisping van een bestuur dat tenslotte ook nog maar aan z’n eerste reglementen toe was. Maar één opmerking zij me nog gegund, en die sluit aan bij wat ik eerder zei: dat er geen onderscheid dient te gelden tussen kinderboeken en andere boeken.

De eerste voorwaarde, las ik in het reglement, waaraan een te beoordelen en eventueel te bekronen boek moet voldoen, luidt: “Het boek dient geschikt te zijn voor kinderen tot zestien jaar”.

Ik moest onmiddellijk denken aan Gullivers Reizen, aan Alice in Wonderland en aan een handvol sprookjes van Andersen, die wij allen, neem ik aan, tot op ons geheimzinnige sterfbed, zouden willen herlezen.

En ik moest ook denken aan het woord van Bordewijks leraar Bint tot diens collega De Bree: “de meester mag niet dalen, de scholier moet klimmen.” Een boek dat je na je zestiende niet meer inkijkt, is misschien nooit een goed boek geweest.

Jury

Het heeft ons als jury genoegen gedaan een paar boeken te mogen beoordelen die we ook zelf graag gelezen hebben.

Amsterdam, 4-4-1988 Jan Blokker, voorzitter

Bregje Boonstra

Kurt Lob

Wam De Moor, leden

Naar boven