Rooverslied 2006 door Fernando Lameirinha

De uit Portugal afkomstige fado-zanger Fernando Lameirinhas vond het een eer en een uitdaging om Woutertje Pieterse’s ballade ‘Het Rooverslied’ op muziek te zetten

 

 

 

 

 

 

 

 

Uw zoon, juffrouw Pieterse, behoort tot de klasse der roovers, moordenaars, vrouwenschenners en brandstichters…

Meer niet.

‘Heilige genade! Goeie hemelsche gerechtigheid! Barmhartige christenzielen nog toe! Och, lieveheeremenschelyke deugd, is ’t mogelyk! Wat ’n mensch moet beleven!’ Zoo omtrent – maar ik sta niet in voor de juistheid – was de stortvloed van uitroepingen waaronder de tienjarige roover, moordenaar, vrouwenschermer en brandstichter bedolven werd. Arme Wouter!

– Ik zal u ’n stuk voorlezen van zyne hand, zei meester, en wie daarna nog twyfelt aan de verdorvenheid van dezen knaap…

’t Heele gezelschap beloofde dat men er niet aan twyfelen zou. Het stuk dat de meester daarop voorlas, was dan ook van ’n aard dat die twyfel heel moeielyk viel, en ikzelf, die Wouter heb gekozen tot myn held, zal moeite hebben den lezer te overtuigen, dat-i niet zóó slecht was als-i er uitzag in z’n vreeselyk

rooverslied

Met myn zwaard,

Op m’n paard,

En myn helm op het hoofd,

Er op in! En den vyand den schedel gekloofd,

En vooruit!

– Christenzielen, riep ’t heele gezelschap, is-i dol?

En vooruit!

Op den weg,

Langs de heg,

Met een houw en een stoot

De dragonders verjaagd, en den markgraaf gedood…

– Lieve goeie god, wat heeft-i toch tegen dien markgraaf? jammerde de moeder.

Om den buit!

– Zieje, ’t is om den buit, zei juffrouw Laps, ik zeg maar altyd, men begint met ’n bybel, en…

En die buit

Is myn bruid…

– Hebje van z’n leven… z’n bruid! De jongen heeft pas gewisseld!

En die buit

Is myn bruid,

My gekocht met m’n staal…

– Met z’n st… a… a… a… l!

En die buit

Is myn bruid,

My gekocht met m’n staal,

En ik voer, als een veêr, met my mee haar in ’t zaal,

Naar de grot…

– Hemelsche genade, wat wil-i in die grot uitvoeren?

Als de wind

Zoo gezwind,

Jaag ik voort met myn vracht,

En ik sla op haar schreien en kermen…

– Och, gerechtige vrede, ’t mensch kermt ‘r van!

En ik sla op haar schreien en kermen geen acht,

Wat genot!

– Dat noemt-i genot! Ik word ‘r koud van!

En dan weer

Op-en-neer,

Rechts en links door het land…

– Lieve Jesis, daar gaat-i weer!

En dan weer

Op-en-neer,

Rechts en links door het land,

Hier een villa verwoest, daar een klooster verbrand,

Tot vermaak!

– De hel zit in dien jongen… tot vermaak!

En dan voort

Weer gespoord

Naar een nieuw aventuur…

– Alweer? Waar wil-i in godsheeren-naam nu weer naar toe? ’t Is om te bezwyken…

En dan voort

Weer gespoord

Naar een nieuw aventuur,

En myn reisweg geteekend met bloed en met vuur,

Om de wraak…

– Goeie god, wat hebben ze ‘m toch gedaan?

Want de wraak

Is de taak

Van den koning van ’t woud…

Is-i razend… ‘k zal ‘m koningen!

Want de wraak.

Is de taak

Van den koning van ’t woud…

Die, alleen tegen allen, zyn schepter behoudt…

– Wat ’s dàt voor ’n ding?

Die, alleen tegen allen, zyn schepter behoudt,

En banier!

Op, hoezee…

Wie gaat mee?

’t Gezelschap rilde op die uitnoodiging.

Op, hoezee…

Wie gaat mee?

Nu geen schepsel verschoond,

Nu de mannen gehangen…

– Lodderyn! * Trui, je ziet dâ-k…

Nu de mannen gehangen, de vrouwen…

– Lodderyn… lodderyn!

de vrouwen gehoond…

– Lodderyn, lodderyn, lodderyn… Trui!

de vrouwen gehoond,

Voor pleizier!’

– Voor pleizier… herhaalde meester op ’n graftoon, voor pleizier! Hy… doet… die… dingen… voor… zyn… plei… zier!

’t Heele gezelschap lag in zwym. Ook Stoffel’s pyp was uitgegaan. Maar Wouter had iets kalms in z’n wezen, en toen z’n moeder hem genoeg geslagen had om haar bezinning terug te krygen, legde hy zich niet ontevreden neer in ’n hoekje van de achterkamer, waar-i weldra insliep om te droomen van Fancy.

*) De ontstelde vrouw bedoelde eau de la reine de Hongrie, een reukwatertje dat in vogue de eau de Cologne voorafging. Behalve by gelegenheden als de in den tekst vermelde, diende het in de kerk om de vrouwelyke toehoorders wakker te houden, waaruit alzoo blykt dat die lodderyn, uit ’n theologisch oogpunt een gewichtige zaak was. De klassieke wyze van gebruik was, ’n klein sponsje daarmee te bevochtigen, dat de dames in een net gepolyst cocotilledopje by zich droegen. Onder de preek ging zoo’n ding van de eene hand in de andere, en ieder die nog niet sliep snuifde er aan ter kontinuatie van halve wakkerheid, en tusschen twee knikjes aan de vriendelyke eigenares in

Naar boven